ECLI:NL:RBDHA:2022:8594

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/632298 / JE RK 22-1460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

Op 5 augustus 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Deze beschikking volgde op een verzoekschrift van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, ingediend op 14 juli 2022. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader, de moeder en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De kinderen verblijven sinds 23 juni 2022 bij de vader, na een incident waarbij de moeder fysiek agressief was naar een jeugdbeschermer. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de kinderen een veilige opvoedsituatie te bieden, gezien haar onvoorspelbare gedrag en de zorgen over haar emotionele stabiliteit. De vader heeft aangegeven dat de kinderen goed bij hem zitten en dat hij het verzoek tot uithuisplaatsing steunt. De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van het verzoek, maar de kinderrechter oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van een maand, met de mogelijkheid om de hulpverlening bij de moeder te herstarten en de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/632298 / JE RK 22-1460
Datum uitspraak: 5 augustus 2022

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 14 juli 2022 ingekomen verzoekschrift van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
  • [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2017 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
  • [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2019 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
en

[de vrouw] , ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E.L. Craen, gevestigd te Den Haag.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 2 augustus 2022.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gecertificeerde twee documenten overgelegd welke aan het dossier zijn toegevoegd.
Op 5 augustus 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder met haar advocaat;
- de vader.

Feiten

  • Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven middels een zorgregeling afwisselend bij beide ouders. De kinderen verblijven sinds 23 juni 2022 bij de vader.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 mei 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 12 mei 2022 tot 12 mei 2023 verlengd.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling. Blijkens de stukken en het besprokene ter zitting heeft de gecertificeerde instelling het verzoek als volgt gemotiveerd.
Vanwege de zorgen om de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is door de kinderrechter een ondertoezichtstelling uitgesproken. In het kader daarvan heeft de gecertificeerde instelling verschillende vormen van hulp ingezet. Sinds een incident dat heeft plaatsgevonden op 23 juni jl. waarbij de moeder tijdens een overleg fysiek agressief is geweest richting een jeugdbeschermer en waarbij de vader en een aanwezige hulpverlener gewond zijn geraakt, is de hulpverlening vanuit Cardea bij de moeder thuis gestopt. Met als gevolg dat er nu geen zicht is op de opvoedsituatie bij de moeder en de moeder geen ondersteuning krijgt.
De moeder heeft sindsdien geen inzicht getoond in haar handelen. Zij kan grillig en onvoorspelbaar zijn in het contact en er is geen goede samenwerking. Tussen de vader en de moeder onderling is de communicatie ook verder verslechterd.
De gecertificeerde instelling heeft sinds het incident ernstige zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de moeder thuis. De zorgen zijn gelegen in de (on)mogelijkheden van de moeder om haar emoties en agressie te reguleren. Het is schadelijk voor de kinderen als zij worden blootgesteld aan agressie of ernstige ruzies en de gecertificeerde instelling kan niet inschatten of de moeder dit gedrag ook naar de kinderen vertoont. Ook meent de gecertificeerde instelling dat de moeder niet voldoende beschikbaar is voor de kinderen als zij in beslag wordt genomen door conflicten en haar eigen emoties, en wordt er gezien dat zij de kinderen belast met informatie die niet voor hen bedoeld is.
Gezien de jonge leeftijd van de kinderen is een beschikbare opvoeder nodig. [minderjarige 1] heeft het afgelopen jaar weinig groei laten zien. Er is veel aandacht geweest voor het creëren van rust en vanuit daar moest worden gewerkt aan zijn ontwikkeling, maar dit is niet gelukt. De kinderen hebben een bovengemiddeld opvoedklimaat nodig met opvoeders die beschikken over de juiste opvoedvaardigheden. De moeder is volgens de gecertificeerde instelling niet in staat om hen dit te bieden. De kinderen zitten goed bij de vader en met hem verloopt de samenwerking goed. Vanuit veiligheidsoverwegingen en zodat de moeder de kinderen niet zomaar bij de vader kan ophalen is een machtiging uithuisplaatsing nodig. Verder wil de gecertificeerde instelling de komende periode inzetten op begeleid contact tussen de moeder en de kinderen.
De vader vindt dat de kinderen een stabiele plek nodig hebben en dat hebben zij nu bij hem. Hij is het eens met het verzoek van de gecertificeerde instelling. Het gaat goed met de kinderen. Wel vindt de vader het pittig om de opvoeding voor twee jonge kinderen in zijn eentje te dragen. De vader denkt niet dat de moeder agressief is richting de kinderen, maar ziet wel dat zij hen belast met informatie waaronder met negatieve informatie over de vader. Dit is niet goed voor de kinderen.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling en zij verzoekt de machtiging uithuisplaatsing bij de vader af te wijzen. Bij toewijzing verzoekt de moeder de machtiging in duur te beperken tot een periode van twee maanden. Volgens de moeder blijkt niet uit het verzoekschrift wat de noodzaak van de uithuisplaatsing is en is niet concreet gemaakt waarom een lichter alternatief niet mogelijk is. De moeder heeft de hulp altijd geaccepteerd en wil graag dat de hulp vanuit Cardea weer start. Ook voor andere hulpverlening staat de moeder open en zij werkt inmiddels ook mee aan ouderschapsbemiddeling. Een thuisplaatsing met ambulante hulpverlening is een lichter alternatief. Dat er op het moment geen hulpverlening beschikbaar is voor de moeder kan niet leiden tot een grond voor uithuisplaatsing. Uit een verslag van de fysiotherapeut blijkt dat de moeder zich laat begeleiden en voor adviezen openstelt. De moeder is van mening dat het gesprek met de hulpverlening op 23 juni jl. uit de hand is gelopen, maar dat haar intenties verkeerd werden begrepen en dat zij geen opzet had om iemand pijn te doen. Ook is de moeder zelf gewond geraakt.
De moeder is van mening dat de zorgregeling zoals die gold voor 23 juni jl. moet worden hervat. Voor het betreffende incident waren er geen zorgen en de moeder stelt zich daarom op het standpunt dat het niet noodzakelijk is dat zij eerst een persoonlijkheidstest laat afnemen of emotieregulatie therapie moet volgen, voordat de kinderen kunnen worden teruggeplaatst. De moeder maakt zich zorgen om de belastbaarheid van de vader nu hij de zorg voor twee jonge kinderen alleen draagt.
De kinderen zijn sinds het gesprek van 23 juni jl. zonder juridische grondslag door de gecertificeerde instelling bij de vader geplaatst en de moeder heeft de kinderen sindsdien niet meer gezien. Zij heeft slechts contact gehad via de telefoon en de moeder betwist dat zij de kinderen tijdens deze gesprekken belast met informatie. De moeder wordt door de gecertificeerde instelling bewust buiten spel gezet en dit is niet in het belang van de kinderen.

Beoordeling

De kinderrechter kan een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis plaatsen op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is voor onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De kinderrechter beoordeelt of het noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij uit huis worden geplaatst bij de vader. Daartoe overweegt zij het volgende.
De vader en de moeder zijn eerder blijkens de stukken – en zoals ter zitting door partijen is bevestigd – in gezamenlijk overleg met de jeugdbeschermer tot een zorgregeling gekomen waarbij [minderjarige 1] feitelijk voor het grootste deel bij de vader verblijft en [minderjarige 2] voor het grootste deel bij de moeder. Deze zorgregeling werd tot 23 juni jl. door partijen nageleefd, en sinds het incident op 23 juni jl. verblijven beide kinderen volledig bij de vader.
Partijen erkennen allemaal dat het incident op 23 juni jl. heftig is geweest en grenzen zijn overschreden. Hoewel partijen een andere beleving hebben over de intenties en de gang van zaken tijdens dit incident, acht de kinderrechter op basis van de beschikbare informatie in ieder geval aannemelijk dat de moeder haar emoties en boosheid tijdens het gesprek onvoldoende onder controle had, met een ernstige verslechtering van de situatie tot gevolg. Het incident heeft er namelijk onder meer voor gezorgd dat de spanningen tussen de vader en de moeder verder zijn toegenomen en daarnaast is de uitvoering van de ondertoezichtstelling door de gecertificeerde instelling bemoeilijkt. Verder is de hulpverlening vanuit Cardea bij de moeder thuis gestopt en is het sindsdien volgens de gecertificeerde instelling lastig gebleken om hulpverleners te vinden die bereid zijn om de hulpverlening bij de moeder thuis op zich te nemen. Uit de stukken waaronder de afsluitbrief van Cardea van 29 juni 2022 blijkt in dit verband niet of de hulpverlening is stopgezet op eigen initiatief van Cardea of op verzoek van de gecertificeerde instelling.
De stelling van de gecertificeerde instelling, dat de op 23 juni jl. getoonde onmogelijkheden van de moeder om haar emoties voldoende te reguleren op zichzelf reeds leiden tot ernstige zorgen over de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie bij de moeder, volgt de kinderrechter niet. Hiervoor is één incident – dat plaatsvond buiten aanwezigheid van de kinderen – onvoldoende. Daarbij komt dat uit het dossier niet blijkt van signalen van onveiligheid voor de kinderen bij de moeder thuis. De moeder heeft in dit verband verklaard dat de opvoedondersteuning vanuit Cardea positief verliep en uit de stukken blijkt niet van het tegendeel, ook nu enige verslaglegging van deze opvoedondersteuning ontbreekt. Hoewel de kinderrechter de eerder bestaande zorgen en de noodzaak van opvoedondersteuning bij de moeder thuis ziet, zijn er onvoldoende concrete zorgsignalen aangedragen door de gecertificeerde instelling waaruit zou volgen dat de moeder op dit moment vanwege emotieregulatieproblematiek niet voor de kinderen kan zorgen.
Nu de noodzaak voor een uithuisplaatsing onvoldoende is gebleken en de ontwikkelingsbedreigingen met een minder ingrijpend middel – te weten hernieuwde inzet van opvoedondersteuning en de inzet van ouderschapsbemiddeling – kunnen worden verminderd, is er geen grond voor een machtiging tot uithuisplaatsing met een lange duur zoals verzocht. Het is wel belangrijk dat er zo snel als mogelijk weer opvoedondersteuning wordt opgestart en er – middels het verbeteren van de samenwerking tussen de moeder en de nieuw aangestelde jeugdbeschermers – weer voldoende zicht komt op de thuissituatie bij de moeder zodat de zorgregeling kan worden hervat. Er moet daarnaast worden gewerkt aan rust in de verstandhouding tussen de vader en de moeder, mogelijk via ouderschapsbemiddeling, zodat zij in het belang van hun kinderen normaal met elkaar kunnen communiceren. De kinderrechter geeft de moeder mee dat zij de komende periode haar volledige medewerking dient te verlenen, haar emoties dient te reguleren en daarbij ook (beter dan voorheen) dient te reflecteren op haar eigen handelen, teneinde de hulpverlening te laten slagen en de communicatie met de vader te verbeteren en zodoende de situatie structureel te verbeteren in het belang van de kinderen.
Gelet op het voorgaande komt de kinderrechter tot het oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk is om de plaatsing bij de vader voor de duur van een maand voort te zetten. De kinderen hebben de spanningen tussen de vader en de moeder meegekregen en het is niet in hun belang om overhaast weer van opvoedsituatie te veranderen. Zij hebben een speciale opvoedbehoefte en rust en zorgvuldige voorbereiding is daarbij belangrijk. De kinderen hebben hun moeder sinds 23 juni jl. alleen via de telefoon gezien en het contactherstel moet dan ook rustig verlopen. De kinderrechter acht het in het belang van de kinderen dat zij zorgvuldig worden voorbereid op de overgang naar oude situatie. Deze duur van een maand geeft de gecertificeerde instelling bovendien ruimte om de nodige hulpverlening bij de moeder weer op te starten.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader (met gezag) van 5 augustus 2022 tot 5 september 2022;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2022 door mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 augustus 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.