ECLI:NL:RBDHA:2022:8590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.8777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid met betrekking tot Syrische eisers

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een Syrische familie, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) zijn afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, die werd behandeld in de zittingsplaats Middelburg. De eisers, die de Syrische nationaliteit bezitten, beogen verblijf in Nederland bij hun zoon en broer, die al een verblijfsvergunning asiel heeft. De aanvragen voor de mvv zijn ingediend op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in zijn besluit een belangenafweging heeft gemaakt, waarbij hij zowel de belangen van de eisers als het algemeen belang van Nederland heeft gewogen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn afweging heeft betrokken. De eisers voerden aan dat de afwijzing van hun aanvragen niet evenredig was en dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met hun situatie in Syrië en de afhankelijkheid van hun zoon in Nederland.

De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de belangen van de eisers niet opwegen tegen de economische en maatschappelijke belangen van Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvragen voor de mvv standhoudt. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eisers hebben de mogelijkheid om binnen vier weken na de bekendmaking van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Raad van State als zij het niet eens zijn met deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.8777
V-nummers: [v-nummer eiser], [v-nummer eiseres 1], [v-nummer eiseres 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [naam eiser], eiser,

[naam eiseres 1],eiseres 1,
mede namens hun minderjarige dochter,
[naam eiseres 2], eiseres 2, tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Eisers hebben op 17 mei 2022 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 april 2022 (het bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens was aanwezig Samer Jaara, referent. Als tolk is verschenen M. Fayes. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn op respectievelijk [geboortedatum eiser] 1970, [geboortedatum eiseres 1] 1974 en [geboortedatum eiseres 2] 2009 geboren en hebben allen de Syrische nationaliteit. Zij beogen verblijf in Nederland bij hun zoon en broer [naam zoon/broer], die sinds 22 juni 2020 in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel. Referent heeft op 7 juli 2020 aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM1 ingediend voor eisers.
2. Bij besluit van 15 januari 2021 (primaire besluit) heeft verweerder deze aanvragen afgewezen. Hiertegen is op 7 februari 2021 bezwaar ingediend. Het besluit op bezwaar van
1. Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
17 november 2021 is door verweerder op 8 februari 2022 ingetrokken, waarna referent zijn bezwaar op 22 maart 2022 heeft toegelicht tijdens een ambtelijke hoorzitting.
3. Bij het bestreden besluit van 20 april 2022 is het bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Alhoewel verweerder uitgaat van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen referent en eisers, valt de belangenafweging in het nadeel van eisers uit.
4. Eisers voeren in beroep het volgende aan. Het besluit is niet evenredig en in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.2 Alhoewel het juist is dat referent op dit moment nog afhankelijk is van een bijstandsuitkering, valt hem dit nauwelijks te verwijten. Momenteel is referent nog met het inburgeringstraject bezig en zelfs als hij werk zou hebben, zou dat in eerste instantie niet op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn. De overweging van verweerder dat eisers omstandigheden in Syrië in de asielprocedure aan de orde zouden moeten gesteld kan niet overtuigen. Als eisers asiel willen aanvragen zullen zij immers naar Nederland moeten komen en een aanvraag nareis asiel is geen optie. De overweging dat referent inmiddels 26 jaar oud is en stappen heeft gezet naar zelfstandigheid kan ook niet overtuigen. Alhoewel de overweging niet onjuist is, laat het zich moeilijk rijmen met de belangen die in het voordeel van eiser zijn meegewogen. Daarnaast stellen eisers dat zij aanzienlijke banden met Nederland hebben, nu twee van hun zonen, respectievelijk broers, in Nederland wonen. Het gezinsleven zo voortzetten zoals ze dat nu doen door te bellen, betekent dat van eisers wordt gevraagd een soort surrogaat gezinsleven te hebben met referent. Tot slot voeren eisers aan dat het beroep op het economisch belang van de Nederlandse samenleving en een restrictief toelatingsbeleid niet kan overtuigen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De vraag die in geschil is, is of verweerder een belangenafweging heeft gemaakt waarbij een ‘fair balance’ is gevonden tussen enerzijds het belang van referent en zijn ouders en zusje met wie gezinsleven is aangenomen en anderzijds het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in kaart heeft gebracht en in onderling verband heeft gewogen. Verweerder heeft daarbij in het voordeel van eisers betrokken dat referent tot aan zijn vertrek in Syrië heeft gewoond en deel heeft uitgemaakt van het gezin van zijn ouders, dat eisers geen risico voor de openbare orde zouden vormen, en dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Daarnaast heeft verweerder de bijzondere belangen van eiseres 2 als minderjarig kind zwaar meegewogen in de belangenafweging. In het nadeel van eisers heeft verweerder laten meewegen dat referent een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet en dus (nog) niet in staat is om in de kosten van zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Verder heeft verweerder in het nadeel van eisers laten meewegen dat eiser niet meer kan werken door medische omstandigheden en dat eisers vanwege medische klachten mogelijk een beroep zullen doen op medische voorzieningen in Nederland. Daarnaast is aannemelijk dat eisers ten laste zullen komen van de openbare kas. Naast deze economische factoren heeft verweerder ook in het nadeel van eisers meegewogen dat referent en eisers op
2 Algemene wet bestuursrecht.
afstand invulling kunnen blijven geven aan het gezinsleven en dat de band van eisers met Syrië sterker is dan de band met Nederland, ook al wonen twee van hun kinderen inmiddels in Nederland. Tot slot heeft verweerder ook de leeftijd van referent en de stappen die hij heeft gemaakt naar zelfstandigheid in het nadeel van eisers meegewogen.
7. Verweerder heeft niet ten onrechte aan voornoemde voor eisers nadelige feiten en omstandigheden een zwaarder gewicht toegekend, dan aan de feiten en omstandigheden die tot hun voordeel strekken. Omdat het economisch belang zwaar weegt heeft verweerder bij zijn belangenafweging mogen betrekken dat referent al langere tijd een beroep doet op de openbare kas. De enkele stelling dat het referent nauwelijks te verwijten valt dat hij op dit moment nog afhankelijk is van een bijstandsuitkering, omdat hij nog bezig is met het inburgeringstraject, kan niet leiden tot een ander oordeel. Nu verweerder een objectieve belemmering heeft aangenomen om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen en hiermee de omstandigheden in Syrië bij zijn belangenafweging heeft betrokken, heeft verweerder eisers kunnen verwijzen naar de asielprocedure ten aanzien van hun beroep op de algemene onveilige situatie. Verder heeft verweerder in zijn belangenafweging kunnen betrekken dat referent, gelet op zijn leeftijd, bepaalde stappen naar zelfstandigheid heeft gemaakt. De stelling dat geen sprake is van een evenwichtige belangenafweging in de zin van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en dat het besluit niet evenredig is, is verder niet onderbouwd en onvoldoende geconcretiseerd. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Conclusie
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging betrokken en zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eisers bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 augustus 2022 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR21912565

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.