ECLI:NL:RBDHA:2022:8580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/630676 / JE RK 22-1199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige in het kader van artikel 1:265g BW

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2022 uitspraak gedaan over de wijziging van de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2011. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader te vestigen, met een omgangsregeling met de moeder. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarige verblijft feitelijk bij de moeder. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de verzoekschriften en de verweren van beide ouders, waarbij de moeder heeft aangegeven dat er geen reden is om de huidige situatie te wijzigen, terwijl de vader en de gecertificeerde instelling van mening zijn dat de moeder niet in staat is om de benodigde stabiliteit en emotionele beschikbaarheid te bieden.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, zoals gerapporteerd door de Raad voor de Kinderbescherming, nog steeds aanwezig zijn. Ondanks de hulpverlening aan de moeder, is er geen duurzame verbetering in de opvoedsituatie. De kinderrechter oordeelt dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om de zorgregeling te wijzigen, zodat de vader voortaan de hoofdverantwoordelijkheid voor de zorg op zich neemt. De kinderrechter heeft de zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige bij de vader verblijft, met een wekelijks belmoment met de moeder en een regeling voor vakanties en feestdagen. De wijziging van de zorgregeling gaat in op 23 augustus 2022.

De kinderrechter heeft de beschikking mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 27 juli 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/630676 / JE RK 22-1199
Datum uitspraak: 14 juli 2021

Beschikking van de kinderrechter

Wijziging zorgregeling (ex artikel 1:265g BW)

in de zaak naar aanleiding van het op 14 juni 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N.T. Vogelaar te ’s-Gravenzande,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. R.G. Jagesar te Den Haag.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • het verweerschrift – tevens inhoudende een zelfstandig verzoek – van de zijde van de moeder van 13 juli 2022.
Op 14 juli 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader, bijgestaan door waarnemend advocaat mr. J.S. Bijsterbosch;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Na de zitting heeft de kinderrechter op 20 juli 2022 een brief van [minderjarige] ontvangen waarin zij haar mening heeft gegeven. De advocaat van de moeder wilde deze brief tijdens de zitting aan de kinderrechter overhandigen, maar de kinderrechter heeft aangegeven dat zij de brief niet kon aannemen omdat de inhoud van de brief niet kon worden geverifieerd en omdat de kinderrechter niet aan [minderjarige] heeft kunnen vragen wat uit de brief gedeeld mag worden met de aanwezige partijen.
Feiten
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 februari 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 18 februari 2022 tot 18 februari 2023.
  • Bij beschikking van 20 mei 2016 heeft de kinderrechter in deze rechtbank bepaald dat [minderjarige] de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder.

Verzoeken en verweren

De gecertificeerde instelling heeft verklaard dat de ouders in het kader van het traject ‘Ouderschap Blijft’ een zorgregeling zijn overeengekomen (niet vastgelegd in een ouderschapsplan of beschikking) en dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder is bepaald. De overeengekomen zorgregeling houdt in dat [minderjarige] een weekend per twee weken bij de vader verblijft, alsmede in beginsel één keer per week op een doordeweekse dag met een overnachting, waarbij geldt dat partijen maandelijks aan de hand van het werkrooster van de vader in onderling overleg afspraken maken over de precieze zorgverdeling.
De gecertificeerde instelling heeft verzocht de zorgverdeling te wijzigen, in die zin dat:
  • [minderjarige] de hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben;
  • [minderjarige] eens per twee weken bij de moeder verblijft van vrijdagmiddag na schooltijd tot zondagmiddag 16:00 uur, waarbij de vader [minderjarige] brengt en haalt;
  • Er eenmaal per week op donderdag een belmoment zal zijn met de moeder;
  • [minderjarige] de helft van de vakanties bij de moeder zal verblijven.
Daarnaast kan [minderjarige] in onderling overleg op bijzondere dagen - zoals studiedagen van school - extra logeren bij de moeder.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt het volgende aan het verzoek ten grondslag. Hoewel de moeder de basale zorg kan bieden, lukt het haar niet om als opvoeder emotioneel beschikbaar te zijn voor [minderjarige] en haar de stabiliteit te bieden die ze nodig heeft. De problematiek van de moeder staat op de voorgrond waardoor zij onvoldoende kan zien wat [minderjarige] in haar ontwikkeling nodig heeft. Daarbij is de moeder afhoudend en ambivalent ten aanzien van de hulpverlening. De vader kan [minderjarige] een stabiele basis bieden met grenzen, structuur en ondersteuning. Daarbij is het de verwachting dat [minderjarige] bij de vader meer openheid zal ervaren om over haar gevoelens te praten. Ter zitting is hierop aangevuld dat de prestaties van [minderjarige] op school op dit moment niet goed zijn. Het zou goed zijn als zij een frisse start maakt op een nieuwe school en groep zeven overdoet. De gecertificeerde instelling verzoekt de zorgregeling te wijzigen zodat de vader voortaan hoofdzakelijk de zorg draagt voor [minderjarige] en er een vaste regeling is voor het contact tussen de moeder en [minderjarige] .
Namens en door de moeder is verweer gevoerd. Primair is verzocht om het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen. Subsidiair is verzocht om te bepalen dat de volgende zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] wordt vastgesteld:
  • een wekelijks belmoment op donderdag om 17:00 uur van tien minuten;
  • elke week van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur verblijft [minderjarige] bij de moeder, waarbij de vader zorgdraagt voor het vervoer van [minderjarige] van en naar de moeder.
Alsmede te bepalen dat [minderjarige] op feestdagen en tijdens vakanties als volgt bij de moeder zal verblijven:
  • Moederdag;
  • de verjaardag van de moeder;
  • de verjaardag van [minderjarige] om het jaar;
  • alle vakanties bij helfte verdelen, waarbij de specifieke dagen in onderling overleg zullen worden vastgesteld.
De moeder heeft daarbij aangevoerd dat er geen reden is om de situatie nu te wijzigen. Zij accepteert wel degelijk hulpverlening en weet dat zij dat nodig heeft. Het feit dat de moeder actief onder behandeling is van een psycholoog, psychiater en behandelaar van PsyQ, laat zien dat zij werkt aan de problematiek en leert om emotioneel beschikbaar te zijn. Zij heeft de emotieregulatie therapie met goed gevolg doorlopen. In het kader van de ondertoezichtstelling zijn nog niet alle mogelijkheden benut. De hulpverlening loopt immers nog door en de moeder heeft hulpvragen aangegeven waar nog geen actie op is genomen. Het feitelijk wijzigen van de hoofdverblijfplaats zal ertoe leiden dat [minderjarige] in haar laatste jaar van basisschool zal moeten wisselen. Gelet op de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] is dit niet in haar belang.
Namens en door de vader is aangevoerd dat hij zich vinden in het verzoek van de gecertificeerde instelling. De gecertificeerde instelling heeft er alles aan gedaan om [minderjarige] bij haar moeder te laten opgroeien, maar het is niet haalbaar gebleken een blijvend stabiele opvoedsituatie te creëren. En dat is gelet op de geconstateerde ontwikkelingsachterstand van [minderjarige] wel van groot belang. Al zolang als de vader zich kan heugen is er bij de moeder hulpverlening betrokken die zij wisselend accepteert. De zorgregeling zoals door moeder is verzocht is volgens de vader (op dit moment) niet passend voor [minderjarige] . Hij kan instemmen met wekelijkse belmomenten, maar niet met een regeling waarbij [minderjarige] ieder weekend bij de moeder verblijft. De vader heeft geen bezwaren tegen de voorgestelde feestdagen- en vakantieregeling.

Beoordeling

Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een zorgregeling vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De kinderrechter vat het verzoek zo op dat wordt verzocht de tussen de ouders overeengekomen zorgregeling bij beschikking te wijzigen.
De kinderrechter overweegt dat toewijzing van het verzoek van de gecertificeerde instelling tot gevolg zou hebben dat de facto de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] zal worden gewijzigd. De gecertificeerde instelling heeft dat ook expliciet verzocht. Echter kan de kinderrechter in het kader van 1:265g BW niet de hoofdverblijfplaats bepalen. De wet biedt daartoe alleen de mogelijkheid in een familierechterlijke procedure op grond van artikel 1:253a BW. Evenwel overweegt de kinderrechter dat uit de wet en de wetsgeschiedenis niet volgt dat een zorgregeling op grond van artikel 1:265g BW niet kan worden gewijzigd als dit met zich meebrengt dat het hoofdverblijf van de minderjarige daardoor
feitelijkverandert.
De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de zorgregeling wordt gewijzigd en overweegt hiertoe als volgt. De in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 januari 2021 genoemde zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] , die hebben geleid tot de ondertoezichtstelling, zijn op dit moment onverminderd aanwezig. Er is al geruime tijd hulpverlening bij de moeder betrokken maar dit heeft niet geleid tot een duurzame en substantiële verandering van de opvoedsituatie bij de moeder. Hoewel de moeder [minderjarige] de basale zorg kan bieden, kan zij niet voldoen aan de specifieke opvoedbehoeften van [minderjarige] . Daarin ziet de kinderrechter voldoende aanleiding om de verdeling tussen de ouders van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te wijzigen, waardoor het zwaartepunt van de opvoeding komt te liggen bij de vader in plaats van bij de moeder. Bij de vader heeft [minderjarige] een stabiele basis. De vader kan, met ondersteuning, de duidelijkheid, grenzen en structuur bieden die [minderjarige] nodig heeft. Daarnaast is de verwachting dat [minderjarige] bij de vader meer ruimte zal voelen om over haar gevoelens te praten. De hoop is dat [minderjarige] aldus een deel van de ontwikkelingsachterstand zal inhalen. De wijziging van de zorgregeling zal met zich meebrengen dat [minderjarige] naar een andere school zal moeten gaan. Tijdens de zitting is gebleken dat haar schoolprestaties niet goed zijn en dat erover wordt gedacht om haar groep zeven te laten overdoen. De kinderrechter is van oordeel dat in dit geval, gelet op de omstandigheden, het belang van een stabiele opvoedsituatie en opvoeder dient te prevaleren boven het belang om naar dezelfde school te blijven gaan.
De kinderrechter zal het verzoek van de gecertificeerde instelling toewijzen, in die zin dat zij de zorgregeling zal wijzigen, maar anders dan door de gecertificeerde instelling is verzocht. De wijziging zal in feite inhouden dat [minderjarige] bij de vader woont en het contact tussen haar en de moeder wordt vastgelegd. De kinderrechter overweegt hiertoe verder als volgt.
Tijdens de zitting heeft de gecertificeerde instelling aanvankelijk aangegeven dat de huidige zorgregeling als het ware dient te worden ‘omgedraaid’ en dat [minderjarige] de moeder ook doordeweeks ziet, maar tijdens de zitting is gebleken dat [minderjarige] niet standaard op een doordeweekse dag bij de moeder kan verblijven omdat de moeder [minderjarige] niet kan halen en brengen. Om dit te compenseren, heeft de advocaat van de moeder verzocht om een belmoment van tien minuten op donderdag. De gecertificeerde instelling heeft dit verzoek overgenomen en de vader heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen twee belmomenten per week. De kinderrechter zal daarom bepalen dat er op dinsdag en donderdag – na schooltijd – een belmoment zal zijn van tien minuten.
Daarnaast is door de advocaat van de moeder een verdeling voorgesteld voor feestdagen en vakanties. De vader heeft ter zitting aangegeven zich hierin te kunnen vinden. Daarom zal de kinderrechter overeenkomstig beslissen.
De gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat [minderjarige] in onderling overleg op bijzondere dagen, zoals studiedagen van school, extra kan logeren bij de moeder. De kinderrechter overweegt dat hier aan het begin van het schooljaar duidelijkheid over moet zijn in het belang van [minderjarige] . Daarom moet aan het begin van het schooljaar de lijst met bijzondere dagen – zoals studiedagen – met de jeugdbeschermer te worden gedeeld zodat in onderling overleg kan worden bekeken welke dagen [minderjarige] bij de moeder kan logeren.
Ter zitting is ook gebleken dat [minderjarige] de komende periode bij de moeder verblijft vanwege de vakantieperiode en haar verjaardag. Om deze reden zal de wijziging van de zorgregeling ingaan per 23 augustus 2022. In overleg met de jeugdbeschermer zal afgesproken moeten worden welk weekend [minderjarige] daarna weer naar de moeder zal gaan omdat de kinderrechter heeft begrepen dat dit afhankelijk is van het werkrooster van de vader.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt de volgende zorgregeling vast met ingang van 23 augustus 2022, waarbij wordt bepaald dat [minderjarige] bij de moeder verblijft:
  • eenmaal per twee weken van vrijdag na schooltijd tot zondag 16:00 uur, waarbij de vader [minderjarige] brengt en haalt;
  • de helft van de vakanties, waarbij extra vrije dagen in onderling overleg tussen de ouders en de jeugdbeschermer worden bepaald;
  • om het jaar op de verjaardag van [minderjarige] ;
  • op de verjaardag van de moeder;
  • op Moederdag;
bepaalt daarnaast een wekelijks belmoment van tien minuten tussen [minderjarige] en de moeder op dinsdag en donderdag na schooltijd;
bepaalt dat [minderjarige] voor het overige bij de vader verblijft;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2022 door mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. Nijhout-van der Plas als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.