ECLI:NL:RBDHA:2022:8565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
09/104391-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal met geweld en medeplichtigheid aan diefstal

Op 23 augustus 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en medeplichtigheid aan diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 april 2022 in 's-Gravenhage een geldbedrag van 172 euro heeft weggenomen uit een slijterij, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen slachtoffer 1. Dit gebeurde door de bedreiging met een mes en het fysiek aanvallen van het slachtoffer. De verdachte werd ook beschuldigd van medeplichtigheid aan de diefstal van een elektrische fiets op 11 juli 2022, waarbij hij op de uitkijk stond terwijl een medeverdachte de fiets stal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die blijk gaf van berouw en bereidheid tot hulp.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/104391-22 en 09/178207-22 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 23 augustus 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak met parketnummer 09/104391-22 wordt hierna ‘dagvaarding I’ genoemd. De zaak met parketnummer 09/178207-22) wordt hierna ‘dagvaarding II’ genoemd. Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 9 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Briejer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.A. Schuttevaer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (parketnummer 09/104391-22)
hij op of omstreeks 26 april 2022 te 's-Gravenhage, een geldbedrag (ter hoogte van
in totaal 172 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slijterij]
, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld
tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen en/of roepen 'geld, geld, geld, anders steek ik je
neer' en/of
- die [slachtoffer 1] op de grond te duwen en (aldaar) vast te houden en/of
- die [slachtoffer 1] te slaan en/of schoppen en/of
- die [slachtoffer 1] (meermalen) tegen een muur te duwen en/of
- te proberen die [slachtoffer 1] vast te tapen en/of
- een mes te tonen aan die [slachtoffer 1] ;
Dagvaarding II (parketnummer 09/178207-22)
hij op of omstreeks 11 juli 2022 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, een elektrische fiets (van het merk Rad Power Bikes
Radrunner), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam B.V.] ., in elk
geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[slachtoffer 2] op of omstreeks 11 juli 2022 te 's-Gravenhage, een elektrische fiets
(van het merk Rad Power Bikes Radrunner), in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan [naam B.V.] ., in elk geval aan een ander dan aan die [slachtoffer 2]
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl die [slachtoffer 2] zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van inklimming,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks
11 juli 2022 te 's-Gravenhage, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- op de uitkijk te staan en/of
- voormelde fiets aan te pakken (van die [slachtoffer 2] );

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen dagvaarding I
De rechtbank zal voor het feit onder dagvaarding I met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, districtsrecherche Den Haag-West met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 126).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 augustus 2022;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 26 april 2022 (p. 17-19);
3. Het proces-verbaal van bevindingen – camerabeelden overval [adres] te ‘s-Gravenhage, opgemaakt op 13 mei 2022 (p. 114-122);
4. Het proces-verbaal van bevindingen – inbeslaggenomen goederen (p. 98-99);
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van dagvaarding II
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van dagvaarding II
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding II primair tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het gedachtestreepje in de tenlastelegging dat ziet op het opvangen van de fiets. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.4.
Vrijspraak medeplegen
De verdachte wordt betrokkenheid bij een diefstal van een fiets verweten, primair in de vorm van medeplegen. Voor bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en één of meer anderen, waarbij de eigen bijdrage van de verdachte ook voldoende significant is geweest. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
In het dossier bevinden zich camerabeelden. Op deze camerabeelden is te zien dat de verdachte samen met de medeverdachte (hierna verder te noemen [slachtoffer 2] ) aanwezig is bij de betreffende fietsenstalling van [naam B.V.] . Vervolgens is te zien dat de verdachte met een bivakmuts op, op een hoek van het terrein richting de straat kijkt. [slachtoffer 2] is in de tussentijd, zo is te zien op beelden van een andere camera, over het hek van de fietsenstalling geklommen en is bezig om een fiets over het hek te gooien. Naar het oordeel van de rechtbank is met name uit deze beelden niet gebleken dat de verdachte in voldoende mate betrokkenheid heeft gehad bij de daar gepleegde diefstal om van medeplegen te kunnen spreken. Op de beelden is namelijk niet zichtbaar dat de verdachte de fiets aanpakt, opvangt of hier aan trekt. De enkele omstandigheid dat de verdachte op bij het terrein was en dat hij wist dat door zijn vriend een fiets werd weggenomen, levert nog geen nauwe en bewuste samenwerking op noch een significante bijdrage aan het wegnemen van de fiets door [slachtoffer 2] .
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder dagvaarding II primair ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank spreekt de verdachte hiervan vrij.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen dagvaarding II
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, bureau Overbosch met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 65).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , opgemaakt op 11 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 33):
Ik ben regiomanager van bezorgteam [naam B.V.] . Op de [adres] alhier is een dependance van [naam B.V.] . Wij maken als bedrijf gebruik van meerdere elektrische fietsen. De fietsen waar wij gebruik van maken zijn van het merk Rad Power Bikes Radrunner. U vertelt mij dat Uw collega's vannacht twee personen hebben aangehouden die een fiets van de achterzijde van ons bedrijf hebben weggenomen. U vertelt mij dat het een zwarte electrische fiets betreft van het merk Radrunner. Deze fiets is eigendom van [naam B.V.] . Ik heb zojuist een onderzoek ingesteld naar de fietsen die wij in ons bezit hebben. Een van de fietsen die ontbreekt is de door U genoemde fiets van het merk Radrunner.
2. Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte [naam] , opgemaakt op 11 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 6):
Op maandag 11 juli 2022 omstreeks 01:26 uur werden wij, verbalisanten door de medewerker van de Centrale Meldkamer Politie van de Eenheid Den Haag gestuurd naar de [adres] te Den Haag. Ter plaatse zagen wij dat de ambtenaren van politie 1 persoon staande hadden.
Dit bleek later te zijn de verdachte:
[verdachte] geboren [geboortedatum] 1997.
Wij zagen dat er op de plek waar de ambtenaren van politie de verdachte
staande hadden gehouden, een zwartkleurige fiets buiten het hek in de bosjes stond. Ik liep door de bosjes die naast het betreffende hek van de fietsenstalling stonden. Naast het hek aan de buitenzijde, waar gezien was dat de fiets over het hek gegooid was, zag ik een persoon plat op zijn buik liggen. Dit bleek later te zijn de tweede verdachte: [medeverdachte] , geboren [geboortedatum] 1995.
3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [slachtoffer 2] , opgemaakt op 11 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 60):
V: Heb je daar eerder al een fiets ooit meegenomen?
A: Nee, nooit. Ik hoorde de verhalen dat er een aantal fietsen al waren weggenomen. Zodoende besloot ik samen met [verdachte] een fiets te stelen.
V: Hoe hebben jullie dat afgesproken?
A: Bij mij thuis.
Hij was er gewoon mee.
Ik was daar om een fiets te stelen. Hij was daar gewoon mee.
4. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 9 augustus 2022, voor zover inhoudende:
De rechtbank toont de camerabeelden op het filmpje met de bestandsnaam
‘ [verdachte] 12-7 deel 1 mp4’. Op minuut 3.38 komen vanaf de linkerzijde twee mannen in beeld, van wie de verdachte de man is met de slippers met het witte symbool er op. De verdachte loopt voorop een paadje in. Op minuut 6.04 ziet de rechtbank dat de verdachte een stukje terug komt lopen met [slachtoffer 2] . Op minuut 10.13 is te zien dat de verdachte staat te wachten. Op minuut 14.50 ziet de rechtbank dat de verdachte te zien is bij de hoek van het gebouw en hij kijkt in de richting van de straat. Vervolgens ziet de rechtbank op minuut 15.24 dat de verdachte richting de fietsenstalling loopt.
De rechtbank toont de camerabeelden op het filmpje met de bestandsnaam ‘ [verdachte] 12-7 deel 3 mp4’ Bij minuut 3.54 ziet de rechtbank dat de verdachte in beeld komt, voorop loopt met de slippers aan en de bivakmuts op zijn hoofd. De rechtbank ziet dat de verdachte druk met [slachtoffer 2] in gesprek is. De camera volgt vervolgens de verdachte in zijn bewegingen en de rechtbank ziet dat de verdachte met [slachtoffer 2] een stukje terugloopt en vanaf minuut 4.34 druk wijst in meerdere richtingen. Vervolgens ziet de rechtbank dat de verdachte op minuut 4.55 de bivakmuts over zijn hoofd trekt. Op minuut 5.11 ziet de rechtbank dat de verdachte op zijn hurken gaat zitten en opnieuw in gesprek gaat met [slachtoffer 2] . Op minuut 5.14 ziet de rechtbank dat de verdachte opnieuw wijst. In de minuten erna ziet de rechtbank [slachtoffer 2] over het hek klimmen, een fiets pakken en die fiets over het hek gooien. Op minuut 15.46 is de verdachte te zien, terwijl hij richting de fiets door de bosjes beweegt en even later ziet de rechtbank de zaklamp van de politieagenten die zijn
gearriveerd.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 augustus 2022, voor zover inhoudende:
Hij zei: ik wil naar die fietsen kijken. Toen zag ik waar we precies waren. Ik zei tegen hem: er zijn hier veel camera’s. Ik zat daar te wachten. Je hebt daar zo’n bankje, je kan daar gewoon zitten. Ik keek naar de straat want ik hoorde mensen langs lopen en die waren in discussie. Daar keek ik naar.
3.6.
Bewijsoverwegingen
Medeplichtigheid
Medeplichtigheid is het bevorderen of gemakkelijk maken van andermans strafbaar handelen oftewel het hulp bieden aan de dader bij het begaan van een misdrijf. Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Het opzet van de medeplichtige hoeft niet gericht te zijn op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige is gericht, moet wel voldoende verband houden met het gronddelict.
Zoals uit de bewijsmiddelen volgt, is de verdachte samen met zijn vriend [slachtoffer 2] in de nacht van 11 juli 2022 bij het terrein van [naam B.V.] . geweest. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat [slachtoffer 2] van plan was om een fiets te stelen, maar dat [slachtoffer 2] moest plassen en zei dat hij zou gaan kijken bij de fietsen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, in het licht van de verklaring van [slachtoffer 2] . Bovendien is op de camerabeelden is te zien dat de verdachte een bivakmuts over zijn hoofd omlaag trekt, zodat die zijn gezicht bedekt, en dat de verdachte vervolgens druk gebarend wijst naar de camera’s om [slachtoffer 2] duidelijk te maken dat er veel cameratoezicht is op het terrein. Vervolgens is te zien dat de verdachte zich niet distantieert van de handelingen van [slachtoffer 2] , maar in de buurt blijft wachten en ook af en toe naar de straat kijkt. De verdachte heeft verklaard dat hij mensen hoorde lopen die aan het discussiëren waren en toen wilde gaan kijken waar dat geluid vandaan kwam.
De rechtbank is van oordeel dat uit dit alles volgt dat de verdachte op het moment dat [slachtoffer 2] de fiets ging stelen, op de hoogte was van diens plan. Vervolgens is de verdachte in de buurt gebleven en heeft hij, terwijl [slachtoffer 2] bezig was met het wegnemen van de fiets, naar de straat gekeken.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze omstandigheden geen andere conclusie kan volgen dan dat de verdachte wel degelijk op de uitkijk heeft gestaan, terwijl [slachtoffer 2] bezig was om een fiets te stelen en dat de verdachte op deze manier opzettelijk behulpzaam is geweest bij die diefstal. Tot slot heeft de verdachte zelf verklaard dat hij tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd: “laten we hem nu maar meenemen, je hebt hem nu toch al gegooid”. Dat de verdachte wellicht niet op voorhand de intentie had om een fiets te stelen, hoewel de aanwezigheid van een bivakmuts anders lijkt te suggereren, wil de rechtbank nog wel aannemen, maar gelet op alle genoemde omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan toen [slachtoffer 2] duidelijk maakte dat hij een fiets wilde gaan stelen, de verdachte hierin mee is gegaan en dat zijn opzet, in ieder geval in voorwaardelijke zin, was gericht op zowel de diefstal als het behulpzaam zijn daarbij.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan het stelen van een fiets.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (09/104391-22)
hij op 26 april 2022 te 's-Gravenhage, een geldbedrag (ter hoogte van in totaal 172 euro), dat aan [slijterij] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen
[slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- tegen die [slachtoffer 1] te roepen 'geld, geld, geld, anders steek ik je neer' en
- die [slachtoffer 1] op de grond te duwen en (aldaar) vast te houden en
- die [slachtoffer 1] (meermalen) tegen een muur te duwen en
- een mes te tonen aan die [slachtoffer 1] ;
Dagvaarding II (09/178207-22)
[slachtoffer 2] op 11 juli 2022 te 's-Gravenhage, een elektrische fiets (van het merk Rad Power Bikes Radrunner), die aan [naam B.V.] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [slachtoffer 2] zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 11 juli 2022 te 's-Gravenhage, opzettelijk behulpzaam is geweest en gelegenheid, heeft verschaft, door op de uitkijk te staan;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met bijzondere voorwaarden, te weten de meldplicht, de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden plus en het meewerken aan financiële begeleiding. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr. zal worden opgelegd, te weten een locatieverbod, inhoudende dat de verdachte zich voor de duur van 3 jaren niet zal ophouden in een straal van 100 meter bij de Regentesselaan 385 te Den Haag. Per overtreding heeft de officier van justitie een gevangenisstraf gevorderd van 2 weken, met een maximum van 6 maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een deels voorwaardelijke straf op te leggen aan de verdachte, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Zij heeft voorts verzocht om het onvoorwaardelijke deel van de straf gelijk te stellen aan het reeds ondergane voorarrest. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht om de gevorderde maatregel af te wijzen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een slijterij en aan medeplichtigheid bij een fietsendiefstal. Het brutale, gewelddadige gedrag van de verdachte bij de overval, zoals ook op de camerabeelden is te zien, heeft een diepe impact achter gelaten op het slachtoffer en zijn familie. In zijn algemeenheid zorgen dergelijke feiten ook voor gevoelens van onveiligheid in de maatschappij, zeker als deze feiten, zoals hier ook het geval was, op klaarlichte dag worden gepleegd. De verdachte heeft verklaard dat hij de overval heeft gepleegd, omdat hij een bijdrage wilde leveren aan de babyshower van zijn vriendin en de kinderkamer voor zijn aanstaande kind. De rechtbank acht het zorgelijk dat de verdachte bij financiële problemen niet terugdeinst om dit soort ernstige feiten te plegen.
De medeplichtigheid aan de fietsendiefstal is, in vergelijking met de overval, niet het feit waar het zwaartepunt op ligt. Het feit is vervelend voor het bedrijf waarvan de fiets afkomstig is en brengt voor haar extra kosten met zich. De rechtbank rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat dit feit is gepleegd, terwijl hij in een schorsing van de voorlopige hechtenis liep voor bovengenoemde overval.
Ter terechtzitting heeft de verdachte wel laten zien dat hij verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn handelen en komt hij berouwvol over.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 augustus 2022 waaruit volgt dat hij nog niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een drietal reclasseringsadviezen over de verdachte van 3 mei 2022, 4 juli 2022 en 5 augustus 2022, waaruit volgt dat sprake is van problematiek op het gebied van financiën en dat er sprake is van een gemiddeld recidiverisico. De reclassering heeft een positief beeld van de verdachte. Zo is gerapporteerd dat hij een studiebeurs en een bijbaan heeft, samenwoont met zijn zwangere vriendin, geen strafblad heeft en er geen sprake is van problematisch middelengebruik. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een meldplicht op te leggen, deelname aan een training voor cognitieve vaardigheden en begeleiding bij zijn financiën. De rechtbank neemt in positieve zin mee dat de verdachte zijn leven grotendeels op orde heeft en open staat voor hulp van de reclassering.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren bij een overval op een winkel.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De op te leggen straf valt lager uit dan de eis van de officier van justitie, hetgeen gelegen is in enerzijds een andere bewezenverklaring (medeplichtigheid voor dagvaarding II in plaats van medeplegen) en anderzijds in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn houding omtrent de strafbare feiten en zijn bereidwilligheid om hulp te aanvaarden. De rechtbank zal een deel van deze straf voorwaardelijk aan de verdachte opleggen, onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Omdat de rechtbank geen aanwijzing ziet dat er sprake is van gevaar voor de aangever, zal de rechtbank het gevorderde locatieverbod in de zin van artikel 38v Sr. afwijzen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De in beslag genomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 1, 4 en 6 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard en dat het onder 2 genoemde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1, 4 en 6 genoemde voorwerpen, te weten de muts, de handschoen en de tape verbeurd verklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder dagvaarding I bewezen verklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, te weten het mes, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder dagvaarding I bewezen verklaarde feit is begaan.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 48, 49, 57, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder dagvaarding II primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder dagvaarding I ten laste gelegde feit en het onder dagvaarding II subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Dagvaarding I
ten aanzien van feit 1:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Dagvaarding II
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
medeplichtigheid aan diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij het Leger des Heils Reclassering, Binckhorstlaan 287-A, 2516 BC te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een gedragsinterventie CoVa-plus of een soortgelijke gedragsinterventie die is gericht op cognitieve vaardigheden, verzorgd door een door de reclassering te bepalen instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan hem worden gegeven;
- de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden en meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen;
geeft opdracht aan het Leger des Heils Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1,4 en 6 genoemde voorwerpen, te weten:
1. STK Muts, 1 STK Handschoen, 1 STK Tape;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Mes.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verhagen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 augustus 2022.