In deze zaak heeft verzoekster, een vreemdeling, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 9 maart 2022 alsnog een besluit genomen waarbij de aanvraag is ingewilligd en een bestuurlijke dwangsom van € 1.397 is vastgesteld. Na het intrekken van het beroep heeft verzoekster verzocht om vergoeding van de proceskosten. De verweerder heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 379,50.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan over het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 8:75a van de Awb, een bestuursorgaan in de proceskosten kan worden veroordeeld indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. In dit geval heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris aan verzoekster is tegemoetgekomen door alsnog een beslissing te nemen.
De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond verklaard en de proceskosten vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Tevens is vermeld dat verzoekster wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, waardoor verweerder niet verplicht is het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.