ECLI:NL:RBDHA:2022:856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
NL22.761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van een Gambiaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Gambiaanse vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Raaijmakers, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 6 januari 2022 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft aangevoerd dat hij onrechtmatig is staande gehouden en dat zijn rechten niet zijn gerespecteerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bestreden besluit op de juiste wijze aan eiser is bekendgemaakt en dat hij voldoende is geïnformeerd over zijn rechten tijdens de staandehouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was, gezien de risico's van onttrekking aan toezicht en de relevante gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen. Eiser's verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.761

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 20 januari 2022 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 24 januari 2022 een verweerschrift ingediend. Op 27 januari 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te bezitten.
Staandehouding, overbrenging en ophouding
2. Eiser voert allereerst aan dat hij onrechtmatig staande is gehouden, nu het overdrachtsbesluit niet aan hem bekend is gemaakt. Hierdoor is hem de gelegenheid onthouden vrijwillig uit Nederland te vertrekken. Deze stelling treft geen doel. Zoals verweerder terecht in het verweerschrift heeft opgemerkt, is het bestreden besluit op 8 januari 2021 aan zijn gemachtigde in de asielprocedure toegezonden. Het bestreden besluit is daarmee op de voorgeschreven wijze aan eiser bekend gemaakt.
3. Eiser voert verder aan dat hij bij zijn staandehouding en ophouding ten onrechte niet op zijn rechten is gewezen. Uit het proces-verbaal van staandehouding/overbrenging/ophouding in het dossier blijkt dat er slechts een kruisje is geplaatst en dat is onvoldoende, aldus eiser. Ook stelt eiser dat zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie ten onrechte niet zijn vastgesteld.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser tijdens de staandehouding voldoende over zijn rechten geïnformeerd. Zo blijkt uit het proces-verbaal van 6 januari 2022 dat eiser is gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat en een beëdigde tolk. [1] Verder blijkt daaruit dat eiser te kennen heeft gegeven dat hij hier geen gebruik van wil maken. [2] Nu eiser niet heeft geconcretiseerd in welk opzicht verweerder op dit punt tekort is geschoten, treft deze stelling geen doel. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser is staande gehouden op grond van artikel 50a van de Vw. Die bepaling voorziet niet in een onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, nu verweerder met die gegevens al bekend was. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel noodzakelijk is omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [3] en er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [4] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe gedaan;
  • 3b: zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3k: een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
  • 3l: een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken.
En als lichte gronden [5] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a: zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
  • 4b: meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
  • 4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
5. Eiser betwist uitsluitend de zware gronden 3k en 3l. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige zware gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen niet heeft betwist. Deze laatste gronden zijn feitelijk juist en in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Nu reeds deze gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen, slaagt deze beroepsgrond niet.
6. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat in de maatregel gesproken wordt over een claimakkoord van 5 maart 2021, terwijl niet is gebleken dat een dergelijk akkoord is afgegeven. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft opgemerkt, vermeldt de maatregel abusievelijk een onjuiste datum van het Dublin-akkoord. Uit het dossier blijkt dat de Italiaanse autoriteiten op 9 oktober 2020 met de overdracht van eiser aan Italië hebben ingestemd. De uiterste overdrachtsdatum is 8 april 2022. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van staandehouding/ overbrenging/ ophouding van 6 januari 2022, p. 3 van 5.
2.Idem.
3.Verordening (EU) 604/2013.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.