ECLI:NL:RBDHA:2022:8557

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
09/243470.21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en mishandeling van een politieagent

Op 26 augustus 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 september 2021 in Zoetermeer een politieagent heeft mishandeld en geprobeerd heeft deze agent zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte, die met een Mini Cooper reed, heeft de agent geslagen en is met een open portier gaan rijden terwijl de agent zich deels in de auto bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk handelde, wat leidde tot een gevangenisstraf van 16 weken, waarvan 14 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een taakstraf van 200 uur opgelegd en een rijontzegging van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de politieagent, voor immateriële schade van € 591,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte geen respect heeft getoond voor de lichamelijke integriteit van anderen en dat zijn gedrag een ernstige impact heeft gehad op de agent en zijn omgeving. De verdachte heeft eerder overtredingen van de Wegenverkeerswet begaan, wat meegewogen is in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/243470-21
Datum uitspraak: 26 augustus 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. N.B. Genemans naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Zoetermeer ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , politieambtenaar in Den Haag,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een door hem -verdachte- bestuurd motorvoertuig (een Mini Cooper) en welk motorvoertuig stilstond op het terrein van tankstation Knorrestein op de Rijksweg te Zoetermeer, met dat motorvoertuig is gaan rijden en/of (met aanzienlijke versnelling) heeft opgetrokken, terwijl voornoemde politieambtenaar, zich met het bovenlichaam (grotendeels) in dat motorvoertuig bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Zoetermeer [slachtoffer] , politieambtenaar in Den Haag heeft mishandeld door met een door hem -verdachte- bestuurd motorvoertuig (een Mini Cooper) en welk motorvoertuig stilstond op de Rijksweg te Zoetermeer, met dat motorvoertuig is gaan rijden en/of (met aanzienlijke versnelling) heeft opgetrokken, terwijl voornoemde politieambtenaar, zich met het bovenlichaam (grotendeels) in dat motorvoertuig bevond;
2
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Zoetermeer opzettelijk en wederrechtelijk een bord en/of paal en/of raamwerk, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan EG Group, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Zoetermeer, een ambtenaar, [slachtoffer] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door deze [slachtoffer]
- meerdere malen te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of bovenlichaam van deze [slachtoffer] , en/of
- meerdere malen te schoppen met zijn voeten en knieën tegen het hoofd en/of bovenlichaam van deze [slachtoffer] ;
4
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Zoetermeer, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een Mini Cooper (kenteken [kentekenplaat] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
5
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Zoetermeer als bestuurder van een motorrijtuig (Mini Cooper (kenteken [kentekenplaat] )) heeft gereden op de weg, de A12 en/of de Rijksweg te Zoetermeer, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde. Voorts heeft zij gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van de onder 3 en 5 tenlastegelegde feiten bepleit. Ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten heeft de raadsman zich namens de verdachte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 5
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder 5 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Daarvoor is redengevend dat de verdachte op 9 september 2021 in het bezit was van een geldig rijbewijs voor het voertuig dat hij toen bestuurde.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen ten aanzien van feiten 2 en 4
De rechtbank zal voor de feiten 2 en 4 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen [1] :
feit 2:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 augustus 2022.
2. Het proces-verbaal van verhoor van de aangeefster [naam] , opgemaakt op 11 september 2021 (p. 127-128).
3. Het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 5 november 2021 (p. 171-195).
feit 4:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 augustus 2022.
2. Het proces-verbaal rijden onder invloed, opgemaakt op 10 september 2021 (p. 136-138).
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feiten 1 en 3
De rechtbank heeft hierna ten aanzien van de feiten 1 en 3 opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden [2] :
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 september 2021, voor zover inhoudende (p. 39-42):
Ik, verbalisant, [slachtoffer] verklaar het volgende:
Op 9 september 2021 bevond ik mij op de autosnelweg A12 te Zoetermeer. Ik was in uniform gekleed en deed dienst op een opvallende dienstmotor. Ik was belast met de verkeerssurveillance voor Team Verkeer Den Haag en stond stil op de oprit vanaf de Oostweg te Zoetermeer. Omstreeks 21:21 uur zag ik een Mini Cooper met hoge snelheid passeren.
Hierop ben ik naar de achterzijde van de Mini Cooper gelopen en heb mijzelf bij de meldkamer uitgemeld bij tankstation Knorrestein en dat ik een voertuig aan de kant had voorzien van kenteken [kentekenplaat] . Op het moment dat ik van de dienstmotor afstapte zag ik dat de bestuurder uit zijn auto stapte. Ik zag dat de bestuurder weer instapte. Ik zag dat de bestuurder op de bestuurdersstoel ging zitten. Ik zag dat de bestuurder ook zijn linker been in de auto zette. Ik zag dat de bestuurder met zijn linker voet het koppelingspedaal intrapte. Ik hoorde dat de bestuurder de auto startte. Hierop ben ik in de auto gesprongen bovenop de bestuurder. Ik lag hierbij met mijn rechter zijde op de bestuurder. Ik zag dat de bestuurder de versnellingspook in zijn versnelling zette en hoorde dat de auto een hoog toerental maakte. Ik voelde dat de auto snel accelereerde. Ik hoorde en voelde een harde knal omdat de auto ergens tegenaan reed. Ik zag dat het de verdachte lukte om de auto wederom in de versnelling te zetten. Ik merkte dat de auto met veel toeren accelereerde in voorwaartse richting. Omdat ik bovenop de verdachte lag, had de verdachte geen zicht waar hij naartoe reed. Ik zag dat we richting een vrachtwagen en de brandstofpompen reden. De meldkamer hoorde ik meerder keren vragen aan mij wat er aan de hand was. Ik kon hierop niet antwoorden omdat ik aan het vechten was alsof mijn leven er vanaf hing.
2. Het proces-verbaal van aangifte van doodslag/moord (poging), opgemaakt op 10 september 2021, voor zover inhoudende (p. 38):
[slachtoffer] deed aangifte en verklaarde het volgende. Tevens heb ik nu ruim 3 uur naar (
de rechtbank begrijpt dat hiermee “na” wordt bedoeld) het incident behoorlijke pijn in mijn nek en rug.
3. Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] , opgemaakt op 9 september 2021, voor zover inhoudende (p. 49-50):
De getuige verklaarde:
Vandaag, 9 september 2021, was ik aan het werk bij Texaco Knorrestein. Aan het begin van het terrein, als je van de snelweg komt, zag ik een staande houding door de Politie. Dit was een motoragent die een grijze auto staande hield.
Ineens zag ik ze bij pomp 11. Daar zag ik die grijze auto ineens staan. Die auto stond helemaal schuin en ik zag dat de motoragent slaags was geraakt met een man in die grijze auto. De motoragent hing half in de auto. Dat was aan de bijrijderskant. Ik zag nu dat de auto een grijze mini was. Ik zag dat het erg moeizaam ging en dat ze echt met elkaar in gevecht waren. Ik zag dat de bestuurder van de grijze auto erg gewelddadig was en insloeg op de motorrijder. Dit gebeurde allemaal terwijl de motoragent half in de auto hing. Ik zag de man in de mini aan het halen, hoeken en inslaan was op de motorrijder. Ik zag dat de motorrijder voorover gebogen in de auto hing in een soort dekking houding.
4. Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] , opgemaakt op 10 september 2021, voor zover inhoudende (p. 53-54):
De getuige verklaarde:
Op 9 september 2021 kwam ik aan rijden op het terrein van pompstation ‘Knorrestein’ aan de A12. Ik zag dat een motoragent in gesprek was met de bestuurder van een Mini. Ik zag toen dat de Mini achteruit reed. Ik zag dat de agent half in de auto hing op de bestuurder. De Mini maakte ook veel motorgeluid. Hierna reed de Mini met veel motorgeluid in de richting van de shop. Ik zag dat de agent nog op de bestuurder zat. Ik zag dat de bestuurder er alles aan deed om de agent van zich af te krijgen.
5. Het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 5 november 2021 (p. 171-195), voor zover inhoudende:
Aan de hand van de aangetroffen sporen stelden wij vast, dat de Mini vooruit was weggereden in de richting van pomp 11. Kort voor deze pomp heeft het voertuig een remming gemaakt.
6. De eigen waarneming van de rechtbank met betrekking tot de camerabeelden ‘Esso parkeerplek, ScreenCapture_2022-8-10 15.20.37’, vanaf ongeveer 07:48, gedaan op de terechtzitting van 12 augustus 2022, voor zover inhoudende:
Op de camerabeelden is te zien dat het hoofd van de politieagent naar beneden gaat. De rechtbank begrijpt dat dit het moment is dat de politieagent in de auto stapt. Vervolgens is gelijk daarna te zien dat de auto een stukje naar achteren rijdt. De auto gaat vervolgens een klein stukje naar voren en dan wat verder naar achteren. Daaropvolgend gaat de auto voren en verdwijnt de auto uit beeld. De deur aan de bestuurderskant van de auto staat open.
3.5.1.
Nadere duiding van de gebruikte bewijsmiddelen per feit
De rechtbank heeft (onderdelen van) de bewijsmiddelen 1, 2, en 4 tot en met 6 gebruikt voor de bewezenverklaring van feit 1 primair; en (onderdelen van) de bewijsmiddelen 1 tot en met 4 gebruikt voor de bewezenverklaring van feit 3.
3.6.
Bewijsoverwegingen
3.6.1.
Feit 3: partiële vrijspraak
Ten aanzien van feit 3 spreekt de rechtbank de verdachte partieel vrij van de gedragingen zoals vermeld bij het tweede gedachtestreepje (het meerdere malen schoppen met voeten en knieën tegen het hoofd en/of bovenlichaam van [slachtoffer] ), conform het standpunt van de officier van justitie en de raadsman. Daarvoor is redengevend dat niet valt in te zien hoe de verdachte, gegeven zijn positie in de auto en gegeven de beperkte ruimte, voornoemde handelingen heeft kunnen verrichten.
3.6.2.
Feit 1 primair: poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank stelt aan de hand van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals genoemd in de in paragraaf 3.5. weergegeven bewijsmiddelen, vast dat de verdachte op 9 september 2021 met zijn auto, bij een benzinestation en met een geopend portier aan de bestuurderszijde vanuit stilstand meermalen achteruit en vooruit is gaan rijden en met verhoogde versnelling is opgetrokken, terwijl de politieambtenaar, [slachtoffer] , met zijn lichaam deels in en deels uit de auto hing. Uiteindelijk kwam de auto tot stilstand kort voor een benzinepomp. Al die tijd was zijn portier open en hing de agent met zijn bovenlichaam over hem heen, waardoor het zicht van de verdachte was belemmerd. Bovendien was de verdachte bezig de agent van zich af te krijgen. Het onder deze omstandigheden zo met een auto rijden, brengt naar algemene ervaringsregels een reële, niet onwaarschijnlijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich voor de persoon die deels uit de auto hangt, in dit geval de agent. Immers, de agent had uit de auto kunnen vallen, of erger nog, uit de auto kunnen worden geslingerd. Hij had daarbij op een nare manier in aanraking met het asfalt kunnen komen, of in botsing met de zich in de nabijheid bevindende benzinepomp, en op deze manier ernstig verwondingen kunnen oplopen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich hiervan niet bewust is geweest en nadien dat hij het niet meer weet. Wat hier verder ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat voor het met de auto achteruit, vooruit, weer snel achteruit en vervolgens hard vooruit rijden meerdere bewuste handelingen nodig zijn. Bij deze rijbewegingen moet namelijk steeds de koppeling worden ingetrapt, vervolgens moet worden geschakeld en daarna moet gas worden gegeven. Deze handelingen kunnen niet onbewust of per ongeluk zijn verricht. Door aldus te handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans dat hij aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen dus ook bewust aanvaard.
De rechtbank is dan ook met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 9 september 2021 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , politieambtenaar in Den Haag, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een door hem -verdachte- bestuurd motorvoertuig (een Mini Cooper) en welk motorvoertuig stilstond op het terrein van tankstation Knorrestein op de Rijksweg te Zoetermeer, met dat motorvoertuig is gaan rijden en met aanzienlijke versnelling heeft opgetrokken, terwijl voornoemde politieambtenaar, zich met het bovenlichaam in dat motorvoertuig bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 9 september 2021 te Zoetermeer opzettelijk en wederrechtelijk een bord, dat aan EG Group toebehoorde heeft vernield;
3
hij op 9 september 2021 te Zoetermeer, een ambtenaar, [slachtoffer] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door deze [slachtoffer] meerdere malen te slaan en te stompen tegen het hoofd en bovenlichaam van deze [slachtoffer] ;
4
hij op 9 september 2021 te Zoetermeer als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een Mini Cooper (kenteken [kentekenplaat] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 3 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet uiteenloopt, namelijk de bescherming van de lichamelijke integriteit.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan honderdvijf dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en tot een taakstraf van tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen hechtenis. Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie voorts gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twaalf maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank – indien de rechtbank tot strafoplegging zou komen – verzocht om aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan het reeds ondergane voorarrest. Ook heeft de verdediging de rechtbank gevraagd om geen voorwaardelijk strafdeel op te leggen vanwege het lage recidiverisico en om bij het opleggen van een eventuele taakstraf rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte fulltime werkt. Voorts heeft de raadsman bepleit om bij de strafmaat rekening te houden met de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft ingezien dat hij verkeerd heeft gehandeld en dat het niet had mogen gebeuren. Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met de achtergrond van de verdachte, namelijk het feit dat bij de verdachte wordt gesproken over ADHD en impulsief gedrag, en met de omstandigheid dat de verdachte zijn leven heeft gebeterd. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd– indien de rechtbank overweegt om een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen – dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en verzocht mee te nemen dat de verdachte zijn rijbewijs niet terug heeft omdat deze nog steeds bij het CBR ligt in afwachting van een onderzoek naar de rijgeschiktheid.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte, die terecht door een motoragent werd aangesproken op zijn verkeersgedrag, heeft buiten proportioneel gereageerd, naar het zich laat aanzien omdat hij zich aan zijn aanhouding wilde onttrekken. Want anders dan dat kan de rechtbank zijn handelen niet duiden. De verdachte is gaan rijden met geopend portier, terwijl de agent – die hem probeerde tegen te houden – met zijn bovenlichaam over hem heen hing. De verdachte heeft daarbij schade veroorzaakt aan een bord. Dat het daarbij is gebleven, is niet aan hem te danken. Dat is te danken aan de agent die heeft kunnen voorkomen dat hij uit de auto werd geslingerd en die de auto tot stilstand heeft weten te brengen voordat deze een pomp ramde. Ook toen bleef de verdachte agressief in zijn poging om te ontkomen. Hij zette het op een rennen maar is uiteindelijk aangehouden. Meerdere mensen zijn getuige geweest van deze onverantwoorde acties en hebben geschokt gereageerd. De acties van de verdachte hebben ook grote impact gehad op de agent en zijn naasten, zo blijkt uit zijn bevindingen en de schriftelijke toelichting bij zijn vordering benadeelde partij. De rechtbank acht het zeer kwalijk dat de verdachte de agent, die in de eerste plaats de veiligheid van de samenleving en van de verdachte probeert te waarborgen, op deze manier heeft bejegend en in gevaar heeft gebracht.
De verdachte heeft met dit alles er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van andere personen en voor andermans goederen. Ook heeft de verdachte gehandeld in strijd met de belangen van de verkeersveiligheid en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 juli 2022. Hieruit volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee bij het bepalen van de strafmaat.
Persoon van de verdachte
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 27 juni 2022. Uit het reclasseringsadvies volgt dat sprake is van een patroon van middelengebruik en delict gedrag. Ook volgt uit het rapport dat er op dit moment aanwijzingen zijn voor impulsief en agressief gedrag. Het middelengebruik heeft mogelijk tijdens het delict ook een versterkend effect gehad op de emoties en het handelen van de verdachte, aldus de reclassering. Verder volgt uit het rapport dat gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis sprake was van stabiliteit op het gebied van huisvesting, inkomen, dagbesteding en financiën. De reclassering acht het positief dat de verdachte zijn middelengebruik onder controle heeft. Zij schat het recidiverisico in op laag en adviseert de rechtbank om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Voorts adviseert de reclassering de rechtbank om bij veroordeling van de verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering merkt tot slot op dat een gevangenisstraf ertoe kan leiden dat de verdachte zijn baan verliest en geeft aan dat de verdachte in staat is om een taakstraf uit te voeren.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet op de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis want daar is de maatschappij in de gegeven omstandigheden niet bij gebaat. De rechtbank acht een gevangenisstraf van zestien weken, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan veertien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren daarom passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst weer de fout in te gaan. Nu in soortgelijke zaken langere onvoorwaardelijke straffen plegen te worden opgelegd is de rechtbank van oordeel dat naast bovengenoemde straf een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren dient te worden opgelegd.
De rechtbank acht het voorts passend om ter zake van feit 4 een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen. In beginsel zou, gelet op de aard van het feit en het gegeven dat sprake is van recidive, een ontzegging voor de duur van twaalf maanden op zijn plaats zijn. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheid dat zijn rijbewijs al geruime tijd bij het CBR ligt, maken dat de rechtbank een deel van deze straf voorwaardelijk op zal leggen maar daar wel een proeftijd van drie jaren aan koppelt. De rechtbank beoogt op deze manier de verdachte ervan te weerhouden om zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan wegenverkeerswetfeiten.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 591,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – indien de rechtbank tot een veroordeling komt – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij
De vordering is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag namelijk € 591,00.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 9 september 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 591,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 september 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genoemde voorwerp, te weten een geldbedrag van € 120,00, zal worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de inbeslaggenomen € 120,00 namens de verdachte eveneens op het standpunt gesteld dat dit dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten € 120,00.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 55, 57, 63, 300, 302, 304, en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
- 163, 176, en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
de eendaadse samenloop van:
feit 1:poging tot zware mishandeling;
en
feit 3:mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van feit 4:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte ter zake van
feiten 1 tot en met 4tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
16 (ZESTIEN) WEKEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
14 (VEERTIEN) WEKEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte met betrekking tot de
feiten 1 tot en met 4voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
200 (TWEEHONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
100 (HONDERD) DAGEN;
veroordeelt de verdachte ter zake van
feit 4voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
4 (VIER) MAANDENniet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van feiten 1 en 3: de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 591,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 september 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 591,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 september 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 11 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
beslissing met betrekking tot het beslag
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten: € 120,00.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.L.E. Bakels, voorzitter,
mr. E.A.G.M. van Rens, rechter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Muijsert, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 augustus 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 207).
2.Zie voetnoot 1.