ECLI:NL:RBDHA:2022:855
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag door COVID-19 beperkingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres met de Dominicaanse nationaliteit en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op 10 mei 2019 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf met het doel familie te bezoeken. Deze aanvraag werd op 16 mei 2019 afgewezen, omdat de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond en eiseres niet kon aantonen over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Eiseres ging in bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 24 maart 2020 kennelijk ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de visumaanvraag ook was gebaseerd op de tijdelijke beperkingen die golden vanwege de COVID-19-pandemie. Eiseres voerde aan dat de minister ten onrechte niet de gronden van bezwaar had beoordeeld en dat er geen hoorzitting had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht een nieuwe weigeringsgrond had gehanteerd en dat er geen schending van de hoorplicht was, omdat het horen van eiseres niet zou leiden tot een ander besluit.
De rechtbank concludeerde dat de minister het bezwaar terecht ongegrond had verklaard en dat het beroep van eiseres ongegrond was. De rechtbank wees erop dat de COVID-19-pandemie een epidemische ziekte vormde en dat eiseres als reiziger uit het buitenland op dat moment een mogelijke bedreiging voor de volksgezondheid vormde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.