ECLI:NL:RBDHA:2022:8531

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
SGR 21/3716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om vergoeding van werkzaamheden door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2022, onder zaaknummer SGR 21/3716, is het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had twee aanvragen ingediend voor de vergoeding van zijn werkzaamheden, die door de Raad voor Rechtsbijstand waren afgewezen. De rechtbank beoordeelt of deze afwijzing terecht was, waarbij verweerder stelde dat de aanvragen te laat waren ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen zijn afgewezen op basis van de inschrijvingsvoorwaarden van de Raad voor Rechtsbijstand, die vereisen dat aanvragen tot vaststelling van vergoedingen binnen vijf jaar na beëindiging van de rechtsbijstand moeten worden ingediend. Eiser had zijn aanvragen meer dan vijf jaar na de beëindiging van de werkzaamheden ingediend, wat leidde tot de afwijzing. De rechtbank concludeert dat verweerder niet gehouden is om een niet tijdig ingediende aanvraag inhoudelijk te beoordelen, en dat de afwijzing van de aanvragen dus terecht was. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3716

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. van Dorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn twee aanvragen om de vergoeding van zijn werkzaamheden vast te stellen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvragen met de besluiten van 30 november 2020 en 14 december 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 april 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2022 op zitting behandeld. Hierbij was eiser aanwezig. De gemachtigde van verweerder heeft met behulp van een beeldverbinding aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder niet ten onrechte de twee aanvragen heeft afgewezen, omdat eiser die aanvragen te laat zou hebben ingediend. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
4. Met het besluit van 15 november 2013 heeft verweerder een toevoeging verstrekt onder kenmerk 3HY3816. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 12 augustus 2014 einduitspraak gedaan in deze zaak. Eiser heeft op 23 november 2020 verzocht om de vergoeding voor zijn werkzaamheden vast te stellen. Met het besluit van 14 december 2020 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag meer dan vijf jaar na beëindiging van de werkzaamheden is ingediend.
4.1.
Met het besluit van 18 juni 2014 heeft verweerder een toevoeging verstrekt onder kenmerk 3IF2382. De Rechtbank Rotterdam heeft op 20 juni 2014 einduitspraak gedaan in deze zaak. Eiser heeft op 7 november 2020 verzocht om de vergoeding voor zijn werkzaamheden vast te stellen. Met het besluit van 30 november 2020 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de aanvraag meer dan vijf jaar na beëindiging van de werkzaamheden is ingediend.
Wat zijn de regels?
5. Verweerder kan aan een rechtsbijstandverlener, zoals eiser, een subsidie verstrekken. Deze subsidie is een vergoeding voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand. [1] Om in aanmerking te komen voor een vergoeding moet een rechtsbijstandverlener zijn ingeschreven bij de Raad voor Rechtsbijstand. [2] Op die inschrijving zijn algemeen verbindende voorschriften van toepassing. Op het moment van het bestreden besluit waren dat de “Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2020, versie 1.00”.
Relevant voor deze zaak zijn de volgende passages van de inschrijvingsvoorwaarden:

“Inleiding

(…)
Deze inschrijvingsvoorwaarden van de Raad zijn algemeen verbindende voorschriften, die regels bevatten waarnaar advocaten die zich bij de Raad inschrijven zich behoren te richten. Er bestaan algemene voorwaarden die voor alle ingeschreven advocaten gelden en bijzondere voorschriften voor rechtsbijstand op specifieke rechtsgebieden.
(…)
Artikel 1. Kantoororganisatie, verhouding met de Raad (artikel 15 lid 1 sub c Wrb)
(…)
b. De advocaat richt zijn toevoegingsaanvragen en declaraties zorgvuldig en volledig in, met inachtneming van de regels die bij of krachtens de wet, of op basis van algemene voorschriften of specifieke aanwijzingen van de Raad zijn gesteld.
De advocaat is open en duidelijk in de informatie die hij bij zijn aanvragen en declaraties verschaft. Hij vermeldt uit eigen beweging bijzonderheden die voor de beslissing van de Raad van belang zouden kunnen zijn.
Voorafgaand aan de aanvraag van een toevoeging of vergoeding stelt de advocaat zich op de hoogte van de inhoud van de voor het rechtsprobleem geldende werkinstructies van de Raad.6
(…)
6. https://kenniswijzer.rvr.org/”
5.1.
Na beëindiging van de rechtsbijstand kan eiser een aanvraag indienen tot vaststelling van de vergoeding voor de werkzaamheden. [3] De inschrijvingsvoorwaarden binden eiser bij het indienen van de aanvraag aan het beleid van verweerder. Het beleid van eiser is neergelegd in de vorm van werkinstructies. De werkinstructies zijn op “kenniswijzer.rvr.org” gepubliceerd. Op grond van die werkinstructies moet eiser een aanvraag tot vaststelling van de vergoeding binnen vijf jaar indienen. De periode van vijf jaar begint op 31 december van het jaar waarin eiser de rechtsbijstand heeft beëindigd en de vergoeding opeisbaar is geworden. Bij gerechtelijke procedures neemt verweerder aan dat de rechtsbijstand is geëindigd op de datum van de einduitspraak. [4]
Wat vindt eiser?
6. Eiser betoogt dat de “vordering tot betaling is verjaard” maar dat verweerder zijn vordering moet vaststellen. Op die manier kan eiser in de toekomst op grond van artikel 131 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek eventueel nog verrekenen. De vaststelling van de vergoeding heeft verder geen invloed op de besteding van publieke middelen. Ook betoogt eiser dat de vaststelling van de vergoeding nog steeds mogelijk is, omdat verweerder geen termijn voor het indienen van de aanvraag heeft gesteld. [5] De gepubliceerde beleidsregels van verweerder bevatten ook geen bindende termijn die voor het indienen geldt. Daarnaast kan verweerder na afloop van de termijn ambtshalve de vergoeding vaststellen. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid.
Mocht verweerder een termijn van vijf jaar stellen?
7. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een termijn van vijf jaar voor het indienen van een aanvraag tot vaststelling van een vergoeding. Die termijn geldt ook voor eiser. Artikel 4:44, tweede lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht bepaalt namelijk dat verweerder bij de subsidieverlening de termijn voor het vaststellen van de vergoeding kan bepalen. Verweerder bepaalt die termijn in de werkinstructies “Vaststellen”.
Die werkinstructie luidt als volgt:
“Declaraties waarbij de rechtsbijstand tenminste 5 jaar voor de ontvangstdatum van het verzoek om vergoeding is beëindigd, zijn verjaard. Je wijst het verzoek af met tekstcode 544 […]. De periode van 5 jaar begint op 31 december van het jaar waarin de rechtsbijstand werd beëindigd en de vergoeding opeisbaar werd. Dus als de laatste werkzaamheden bijvoorbeeld zijn verricht op 1 juli 2005 en het verzoek is ontvangen op 31 december 2010 is er nog geen sprake van verjaring. De termijn begint op 31 december 2005 en verstrijkt dus pas op 1 januari 2011. (…).”
7.1.
De hoogste bestuursrechter heeft verder geoordeeld: [6] “3.3. Gezien het wettelijk systeem, waarin vergoedingen als de onderhavige op aanvraag van de rechtsbijstandverlener door de raad worden vastgesteld, moet het onder 3.2 geciteerde beleid zo worden verstaan dat het aanvragen van de vaststelling van een vergoeding wordt gebonden aan een termijn van vijf jaren na beëindiging van de rechtsbijstand en dat bij overschrijding van die termijn geen vergoeding wordt toegekend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 30 mei 2018,ECLI:NL:RVS:2018:1750) is dit beleid niet onredelijk, nu dit beleid ertoe leidt dat een redelijk overzicht wordt behouden op de besteding van publieke middelen.”
In het betoog van eiser ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om anders te oordelen. Verweerder is niet gehouden een niet tijdig ingediende aanvraag om vergoeding inhoudelijk te beoordelen. Verweerder is daarom ook niet gehouden de hoogte van die vergoeding te berekenen of vast te stellen. Het standpunt van eiser dat verweerder hem daardoor de mogelijkheid onthoudt om een niet opeisbare maar wel verrekenbare vordering op verweerder te hebben, leidt bij een daadwerkelijke verrekening alsnog op aanspraak van publieke middelen. Dit is in strijd met het beleid van verweerder.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvragen om de vergoeding van de werkzaamheden niet ten onrechte zijn afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Perniciaro, rechter, in aanwezigheid van mr. E.N.H.J. Schenk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:44
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, dient de subsidie-ontvanger na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij:
de subsidie met toepassing van artikel 4:47, onderdeel a, ambtshalve wordt vastgesteld;
ij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald dat de aanvraag wordt ingediend telkens na afloop van een gedeelte van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, of
de vaststelling van de subsidie bij een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36, eerste lid, anders is geregeld.
2. Indien bij wettelijk voorschrift geen termijn is bepaald, wordt de aanvraag tot vaststelling ingediend binnen een bij de subsidieverlening te bepalen termijn.
3. Indien voor de indiening van de aanvraag tot vaststelling geen termijn is bepaald of de aanvraag na afloop van de daarvoor bepaalde termijn niet is ingediend kan het bestuursorgaan de subsidie-ontvanger een termijn stellen binnen welke de aanvraag moet zijn ingediend.
4. Indien na afloop van deze termijn geen aanvraag is ingediend, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.
Burgerlijk Wetboek
Artikel 6:131
De bevoegdheid tot verrekening eindigt niet door verjaring van de rechtsvordering.
Uitstel van betaling of van executie, bij wijze van gunst door de schuldeiser verleend, staat aan verrekening door de schuldeiser niet in de weg.
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 14
Alle in Nederland kantoor houdende advocaten die daartoe een aanvraag hebben ingediend, worden door het bestuur ingeschreven indien zij voldoen aan de in artikel 15 bedoelde voorwaarden. Het bestuur kan regels stellen met betrekking tot deze voorwaarden. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
Artikel 37
1. Het bestuur verstrekt aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor:
de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand;
de door hem verleende rechtsbijstand in een zaak waarin een rechtsbijstandverlener rechtsbijstand heeft verleend in het kader van een door het bestuur getroffen regeling voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zaken.
(…)
Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000
Artikel 28
Na beëindiging van de verlening van de rechtsbijstand dient de rechtsbijstandverlener bij het bestuur een aanvraag in tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden.
Indien de aanvraag betrekking heeft op een procedure of een strafzaak, voegt de rechtsbijstandverlener hierbij de uitspraak of beslissing in de zaak, voorzover deze in schriftelijke vorm beschikbaar is.

Voetnoten

1.Artikel 37, eerste lid aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand.
2.Artikel 14 van de Wet op de rechtsbijstand.
3.Artikel 28, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.
4.Werkinstructie bij artikel 28 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, gepubliceerd op 1 augustus 2011,
5.Volgens artikel 4:44, tweede lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht.
6.Uitspraak van 28 oktober 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2020:2526.