ECLI:NL:RBDHA:2022:8527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
09/230581.20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door onzorgvuldig bevestigen van lading met ernstige gevolgen voor fietser

Op 25 augustus 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 december 2019 in Leiden betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte had met een aanhangwagen gereden, waarbij de lading niet goed was vastgezet. Dit leidde tot een situatie waarin een passerende fietser door de vallende lading ernstig letsel opliep, te weten een dwarslaesie. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit. Echter, het handelen van de verdachte werd wel als strafbaar gekwalificeerd onder artikel 5 WVW, dat gevaarzetting in het verkeer bestraft. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.000,-. Tijdens de zitting op 11 augustus 2022 werd de vordering van de officier van justitie besproken, evenals de verdediging van de verdachte, die vrijspraak bepleitte voor het primair ten laste gelegde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, maar dat zijn onoplettendheid wel had geleid tot gevaar op de weg. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn verantwoordelijkheid na het ongeval, wat leidde tot een lagere straf dan door de officier van justitie was gevorderd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/230581-20
Datum uitspraak: 25 augustus 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 198l te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 11 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Offers en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. B.F. van Es naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 december 2019 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto met aanhangwagen), daarmede rijdende over de weg, de Boommarkt zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers liep de weg iets schuin omhoog en/of (vervolgens)
- heeft gereden terwijl (een gedeelte van) de lading van/op zijn aanhangwagen niet deugdelijk was bevestigd en/of gezekerd en/of afgedekt en/of (vervolgens)
- een fietser voorbij is gereden op het moment dat een (gedeelte van) de lading van de aanhangwagen viel, waardoor die fietser door de vallende lading werd geraakt, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) zwaar
lichamelijk letsel, te weten een dwarsleasie, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 december 2019 te Leiden als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto met meerassige aanhangwagen), daarmee rijdende op de weg, de Boommarkt, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers liep de weg iets schuin omhoog en/of (vervolgens)
- heeft gereden terwijl (een gedeelte van) de lading van/op zijn aanhangwagen niet deugdelijk was bevestigd en/of gezekerd en/of afgedekt en/of (vervolgens)
- een fietser voorbij is gereden op het moment dat een (gedeelte van) de lading van de aanhangwagen viel, waardoor die fietser door de vallende lading werd geraakt, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezen verklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen verklaard. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019338854, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur, team verkeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 71).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 11 augustus 2022, voor zover inhoudende:
Op 4 december 2019 in Leiden was ik bezig met het afbouwen van kraamdelen. Ik heb de planken en staanders op mijn aanhangwagen gezet en ben weggereden. Normaal gesproken zet ik alles vast en controleer ik de lading. Ik ben vergeten één spanband vast te zetten, die hing los over de staanders heen. Ik zag dat de staanders waren gevallen op de fietser.
2. Het proces-verbaal van verhoor van slachtoffer [slachtoffer] , opgemaakt op 7 december 2019, voor zover inhoudende (p. 22 - 24):
Op 4 december 2019 verliet ik de Webster University in Leiden. Ik ben toen vanaf de Webster University linksaf gegaan de Boommarkt op, en reed op mijn fiets in de richting van de Aalmarkt. Toen ik ter hoogte van hotel Nieuw Minerva fietste, zag ik een auto mij tegemoet komen rijden.
Ik zag dat de auto mij, voor mij gezien, links wilde passeren. Ik zag toen dat er achterop de auto iets wiebelde. Doordat de auto toen op het schuine gedeelte van de weg kwam en de auto een dusdanige snelheid had, zag ik dat de wiebelende stellingen achterop de auto begonnen te wankelen. Toen de auto mij daadwerkelijk passeerde en ik dus naast de auto fietste zag ik dat de stellingen achterop de auto zodanig wankelde dat het begon om te vallen. Ik voelde dat de stellingen op mijn hoofd vielen.
3. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van [slachtoffer] , voor zover inhoudende (p. 67):
Uitwendig waargenomen letsel:
grote snijwond 15 cm bovenop het hoofd
verlamming beide benen
Dwarslaesie ter hoogte van cervicaal 7 met volledig krachtsverlies van beide benen en gevoelsstoornissen.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Schuld in de zin van 6 Wegenverkeerswet 1994?
De rechtbank stelt voorop dat bij de vraag of sprake is van ‘schuld’ aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerwet 1994 (WVW), het aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de lading op zijn aanhangwagen niet deugdelijk heeft vastgezet. De gevolgen hiervan zijn ernstig, maar zoals reeds gesteld, kan daaruit niet zonder meer de schuld, als bedoeld in artikel 6 WVW, worden vastgesteld. De rechtbank acht deze onoplettendheid niet zodanig onbegrijpelijk en verwijtbaar dat deze fout kan worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het primair ten laste gelegde.
Gevaarzetting?
Het subsidiair ten laste gelegde is toegesneden op artikel 5 WVW, waarin strafbaar wordt gesteld het zich zodanig op de weg gedragen dat gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt, dan wel het verkeer wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Het gaat daarbij niet om abstracte gevaarzetting of hinder, maar om concrete gevaarzetting of hinder. Bij de vraag of een bepaalde handeling kan worden aangemerkt als gevaarzettend gaat het om de handeling in concreto in het licht van alle omstandigheden van het geval.
De verdachte heeft de lading op de aanhangwagen niet deugdelijk vastgezet. Daardoor is gevaar op de weg ontstaan waarbij een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer letsel opgelopen, te weten een dwarslaesie. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde, overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte het subsidiair ten laste gelegde bewezen, namelijk dat:
hij op 4 december 2019 te Leiden als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto met meerassige aanhangwagen), daarmee rijdende op de weg, de Boommarkt, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden terwijl een gedeelte van de lading op zijn aanhangwagen niet deugdelijk was bevestigd en gezekerd en vervolgens
- een fietser voorbij is gereden op het moment dat (een gedeelte van) de lading van de aanhangwagen viel, waardoor die fietser door de vallende lading werd geraakt, waardoor een ander te weten die fietser genaamd [slachtoffer] letsel heeft bekomen, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop en met het feit dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. De raadsman heeft bepleit om, indien de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid overweegt, deze geheel voorwaardelijk op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg. De verdachte heeft met een lading gereden, die niet goed was bevestigd. De lading is van de wagen gevallen en heeft een slachtoffer geraakt. Het slachtoffer heeft als gevolg ernstig letsel opgelopen, in de vorm van een dwarslaesie. De verdachte had de nodige voorzichtigheid moeten betrachten en heeft dat niet gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 mei 2022. Hieruit volgt dat de verdachte niet recentelijk is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten.
Hoewel de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, was dit niet het gevolg van onverantwoord rijgedrag. Er is geen sprake geweest van overtreding van (andere) verkeersregels en er is geen sprake van alcohol- of drugsgebruik. De verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid genomen door op eigen initiatief en vrijwel direct na het verkeersongeval contact op te nemen met de politie om zich te melden en navraag te doen naar het slachtoffer. De verdachte is zelf erg ontdaan geweest door het incident en heeft spijt betuigd voor hetgeen er is gebeurd.
Gelet op bovenstaande en omdat de verdachte het rijbewijs beroepsmatig nodig heeft, acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid – ook in voorwaardelijke zin – niet passend.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde en zal om die reden een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geldboete van € 1.000,00 passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 23, 24 c van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van € 1.000,00 (duizend euro);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.F. Holtrop, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Ferwerda, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 augustus 2022.