Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
verzoekende partij,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. W. Lever.
1.De procedure
- het verzoekschrift ex artikel [X] :230a BW met producties, ingekomen op 29 april 2022;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 1 juni 2022;
- de aanvullende producties afkomstig van [verzoeker] .
2.Feiten
3.Geschil
primairverzocht hem niet ontvankelijk te verklaren omdat sprake is van een 290-huurovereenkomst, en
subsidiair (voorwaardelijk)hem niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot verlenging van de schorsing van de ontruimingstermijn omdat de huurovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, althans geen redelijke opzeggingstermijn in acht is genomen en het aanzegmoment van de ontruiming is gelegen voor het moment waarop de huurovereenkomst kan of had kunnen eindigen, en
meer subsidiairde ontruimingstermijn te verlengen met één jaar derhalve tot en met 28 februari 2023, met veroordeling van [verweerster] in de proces- en nakosten.
4.Beoordeling
€ 200,00 betaald aan onkostenvergoeding. Hoewel deze bijdragen onregelmatig en verschillend van aard zijn en op zichzelf niet direct kwalificeren als tegenprestatie omdat de bruiklener wel de kosten die voortvloeien uit zijn gebruik aan de uitlener mag vergoeden, zijn het met inachtneming van de andere bijdragen aanknopingspunten dat [verzoeker] op deze manier heeft willen “betalen” voor zijn gebruik van de bovenverdieping. Daar komt bij dat deze bijdragen alsmede de gegeven kunst alle zijn behouden door [verweerster] .
€ 20.000,00 en € 30.000,00 per jaar) haalt hij uit de directe verkoop uit het atelier, aldus [verzoeker] . [verweerster] heeft bestreden dat het atelier als 290-bedrijfsruimte moet worden aangemerkt omdat de ruimte hoofdzakelijk wordt gebruikt als opslagruimte en het enkel vervaardigen van kunst niet met zich brengt dat het een ambachtsbedrijf is. Van een publiek toegankelijk verkooppunt, een galerie, is geen sprake, aldus [verweerster] .
Verkoop direct uit het atelier op afspraak T. [telefoonnummer]” is hangende deze procedure aangebracht zodat daaraan reeds om die reden, maar ook in het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. En dat de ruimte kennelijk slechts alleen “
op afspraak” toegankelijk is, duidt juist op de beslotenheid ervan. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, lag het op de weg van [verzoeker] zijn stelling dat (minstens) de helft van zijn omzet wordt gegenereerd uit de directe verkoop uit het atelier en hij daardoor economisch gebonden is aan (de locatie van) het atelier te onderbouwen, te meer nu dit niet zonder meer voor de hand ligt omdat zich nog geen 500 meter verderop een verkooppunt van zijn kunst bevindt. Aangezien [verzoeker] dat heeft nagelaten, kan de kantonrechter niet vaststellen dat het atelier behalve een werk-/opslagruimte, ook een verkoopruimte is en daarmee kwalificeert als een bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. Dit betekent dat geen sprake is van een 290-bedrijfsruimte.