ECLI:NL:RBDHA:2022:8523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.15393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de onrechtmatige bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.M.M. van den Hoek, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 6 augustus 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van zijn recht om te wachten op de aanwezigheid van een raadsman voordat hij werd gehoord. De rechtbank oordeelde dat deze schending van rechten een ernstig gebrek opleverde, waardoor de inbewaringstelling van de vreemdeling vanaf het begin onrechtmatig was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen, met terugwerkende kracht. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.300,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15393

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van den Hoek).

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat hij ten onrechte maar kort is opgehouden en al snel daarna in bewaring is gesteld en dat hij weliswaar bij het gehoor te kennen heeft gegeven dat hij bij het gehoor niet persé een advocaat bij het gehoor wilde maar dat verweerder meer had moeten doen dan alleen een tijdige piketmelding. Verweerder had ervoor moeten zorgen dat de ophouding zou voortduren tot de volgende dag zodat de advocaat dan bij het gehoor aanwezig kon zijn.
De rechtbank begrijpt dat eiser betoogt dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig was, omdat niet gewacht is met het gehoor totdat zijn raadsman aanwezig was en dat het hem niet duidelijk was dat hij daarop mocht wachten. Volgens eiser had de ophouding moeten voortduren, zodat zijn advocaat de volgende dag bij het gehoor aanwezig kon zijn.
1.1.
Eiser is op 6 augustus 2022 om 19:45 uur staandegehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw. Vervolgens is eiser om 20:10 uur overgebracht en opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw om gehoord te worden.
Om 20:44 uur is aangevangen met het gehoor zonder de aanwezigheid van een raadsman en vervolgens is eiser 21:55 uur in bewaring gesteld. Hoewel eiser aan het begin van het gehoor desgevraagd heeft aangegeven dat hij geen raadsman bij het gehoor wilde, maar wel rechtsbijstand gedurende de verdere procedure zou willen, heeft verweerder nagelaten aan eiser mee te delen dat hij het recht had om te wachten op de aanwezigheid van een raadsman alvorens hij gehoord zou worden. Dat is een schending van zijn recht op toevoeging van een raadsman bij vrijheidsontneming op grond van artikel 100, eerste lid, van de Vw. Dit is een ernstig gebrek. Gelet op de aard van de maatregel en omdat niet is gebleken van zeer zwaarwegende belangen aan de zijde van verweerder die aanleiding kunnen geven om aan dat gebrek voorbij te gaan, valt de belangenafweging in het voordeel van eiser uit. Dit betekent dat de inbewaringstelling van de vreemdeling van aanvang af onrechtmatig is.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 13 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2300.
2. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
3. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat der Nederlanden toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0 x € 130,- (verblijf politiecel) en 13 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.300,-.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.300,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van
N.R.R. Pahladsingh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.