ECLI:NL:RBDHA:2022:8513
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardige verklaringen over kannibalisme
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser met de Gambiaanse nationaliteit, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser stelde dat hij door zijn familie en gemeenschap in Gambia werd beschuldigd van kannibalisme, wat hem zou hebben belet om onderwijs te volgen en sociale contacten te onderhouden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 april 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat de verweerder, de Staatssecretaris, terecht had mogen uitgaan van het rapport van Medifirst, dat de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser in twijfel trok. De eiser had niet voldoende onderbouwd dat het rapport ondeugdelijk was en kon niet aantonen dat zijn analfabetisme hem verhinderde om enige tijdsaanduiding te geven over de gebeurtenissen die hij beschreef. De rechtbank concludeerde dat de eiser tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over de beschuldigingen van kannibalisme en dat de verweerder niet ten onrechte had geoordeeld dat de asielaanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.