ECLI:NL:RBDHA:2022:8509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.16307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de maatregel van vreemdelingenbewaring wegens onevenredigheid na langdurige detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortzetting van de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiseres, die zich nagenoeg negen maanden in bewaring bevond. De maatregel was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 27 november 2021, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres had op 19 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de bewaring niet langer evenredig was aan het doel van de maatregel, aangezien de eiseres weigerde medewerking te verlenen aan een covidtest, wat de feitelijke uitzetting verhinderde. De rechtbank concludeerde dat, gezien de aanzienlijke duur van de maatregel en de reële kans dat de uitzetting niet zou plaatsvinden, de maatregel een punitief karakter zou krijgen, wat in strijd is met de administratieve grondslag van de vreemdelingenbewaring. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de onmiddellijke opheffing van de maatregel en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiseres. Tevens wees de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16307

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Verweerder heeft op 27 november 2021 aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiseres heeft op 19 augustus 2022 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft zij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 22 augustus 2022 een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiseres heeft op 22 augustus 2022 hierop gereageerd.
De rechtbank heeft verweerder op 23 augustus 2022 in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen waarom de voortzetting van de maatregel gelet op de datum van oplegging van de maatregel thans evenredig moet worden geacht aan het doel van de maatregel. De rechtbank heeft hierbij bepaald dat indien verweerder van deze gelegenheid gebruik wil maken uiterlijk op 24 augustus 2022 om 15:00 uur een reactie aan het digitale dossier moet worden toegevoegd.
Verweerder heeft binnen de door de rechtbank bepaalde termijn gereageerd op het bericht van de rechtbank.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 24 augustus 2022.

Overwegingen

Eiseres heeft de Bengalese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1991.
De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel eerder beoordeeld en ook het verlengingsbesluit van 11 mei 2022 getoetst.
De door eiseres ingestelde beroepen zijn steeds ongegrond verklaard bij uitspraken van respectievelijk 13 december 2021 (NL21.18544), 18 februari 2022 (NL22.2014), 30 maart 2022 (NL22.4918), 10 mei 2022 (NL22.7648), 8 juni 2022 (NL22.9121) en 30 juni 2022 (NL22.12159).
3. Uit laatstgenoemde uitspraak volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter (ambtshalve) beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 30 juni 2022 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiseres heeft in haar volgberoep aangevoerd dat verweerder de maatregel gebruikt voor een ander doeleinde dan waarvoor de Uniewetgever het bedoeld heeft en de maatregel daarom onrechtmatig is.
5. Verweerder heeft in reactie op de vraag van de rechtbank of de voorzetting van de maatregel evenredig moet worden geacht aangegeven dat eiseres de uitzetting frustreert omdat ze de covidtest weigert en ook niet in gesprek wil met het IOM. Volgens verweerder moet de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvallen en kan ook nu niet worden volstaan met de toepassing van een lichter middel. Verweerder acht de maatregel en voortzetting hiervan rechtmatig.
6. De rechtbank zal de maatregel opheffen omdat een verdere voortzetting van de bewaring niet evenredig is aan het doel van de maatregel. De rechtbank motiveert dit als volgt.
7. Het doel van de maatregel van bewaring is het ter beschikking houden van eiseres voor terugkeer naar haar land van herkomst en het feitelijk realiseren van die terugkeer.
Eiseres bevindt zich thans nagenoeg negen maanden in vreemdelingenbewaring. De enige oorzaak dat het feitelijk vertrek tot nu toe niet is gerealiseerd, is de omstandigheid dat eiseres medewerking aan het ondergaan van de covidtest weigert.
Verweerder is immers in het bezit van het paspoort van eiseres, het luchtruim naar Bangladesh is geopend, er vinden ook vluchten naar Bangladesh plaats en verweerder heeft meerdere malen een vlucht geboekt en een vliegticket aangeschaft.
Verweerder heeft bovendien gedurende het gehele bewaringstraject voortvarend aan de voorbereiding van het vertrek gewerkt en heeft blijkens de vertrekgesprek-verslaglegging en eerdere uitspraken van de rechtbank ook steeds zorgvuldig jegens eiseres gehandeld door onder meer steeds aan haar uit te leggen waarom de bewaring niet is opgeheven, wat van haar wordt verwacht en wat zij van verweerder mag verwachten. Verweerder heeft zich hierbij ook steeds, zo blijkt uit het (gehele) dossier, rekenschap gegeven van de onzekerheid van eiseres over haar verblijfsmogelijkheden in Nederland, haar vragen hierover en verweerder heeft eiseres hierbij ook gewezen op de mogelijkheid om terug te keren met het IOM.
8. Ondanks dat gedurende het bewaringstraject meerdere malen door de gemachtigde van eiseres is gewezen op mogelijke medische problematiek en ondanks dat de rechtbank bij een eerdere behandeling ter zitting in een gesprek met eiseres heeft waargenomen dat eiseres kampt met onzekerheid en uit antwoorden van eiseres op uitgebreide vragen en toelichting van de rechtbank niet volledig leek door te dringen waarom zij in bewaring is gesteld, bestaat er geen indicatie dat de weigerachtige houding van eiseres voortkomt uit medische of andersoortige persoonlijke problematiek. De rechtbank stelt daarom vast dat eiseres gedurende de gehele periode van bewaring de medewerking die zij moet verlenen aan haar vertrek heeft geweigerd en daarmee de uitzetting heeft gefrustreerd en verhinderd.
9. Desalniettemin komt er ondanks deze houding van eiseres een moment waarop moet worden geconcludeerd dat de bewaring niet langer evenredig is aan het doel van de maatregel. De rechtbank overweegt dat dit thans aan de orde is gelet op de aanzienlijke duur van de maatregel en de zeer reële kans dat feitelijke uitzetting onder deze omstandigheden niet gaat lukken. Indien voorzienbaar is dat de uitzetting niet zal gaan plaatsvinden, dient de maatregel niet (langer) het doel van die uitzetting. De rechtbank overweegt hierbij uitdrukkelijk dat de opheffing geen “beloning” voor frustratie van het uitzettingstraject is. Een voorzetting van de maatregel omdat eiseres volhardt in haar houding zal,
in de concrete omstandigheden van deze procedure, echter een punitatief karakter krijgen en dat is in strijd met de administratieve grondslag van de vreemdelingenbewaring.
10. De rechtbank kent hierbij doorslaggevend belang toe aan de duur van de reeds ondergane vreemdelingenbewaring. De situatie van eiseres verschilt daarmee met de situatie van andere “weigeraars” die zich aanmerkelijk korter in bewaring vinden maar stellen “nooit” te zullen gaan meewerken.
11. Dat de maatregel wordt opgeheven is dus niet gelegen in het handelen aan de zijde van verweerder, maar in de omstandigheid dat de rechtbank oordeelt dat uitzetting niet zal worden bewerkstelligd door voortduring van de bewaring. De rechtbank verricht dus geen belangenafweging maar concludeert in het onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatregel dat een verdere voortzetting van de maatregel niet evenredig is aan het doel van de vreemdelingenbewaring.
Dit betekent dat de maatregel vandaag zal worden opgeheven en eiseres vandaag in vrijheid zal worden gesteld.
12. Omdat de voorzetting van de bewaring onrechtmatig zou zijn geworden op de dag dat ook de opheffing van de maatregel wordt bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiseres schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder wel in de door eiseres gemaakte proceskosten, waarbij de rechtbank één punt met een waarde van 1 zal toekennen voor het indienen van het beroep. De rechtbank hanteert hierbij het standaardmatig toegekende bedrag.
14. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiseres;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.H. Snoeij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 25 augustus 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.