ECLI:NL:RBDHA:2022:8504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 21/5117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met niet-ontvankelijkheid door niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een vreemdeling, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter heeft vastgesteld dat het griffierecht voor het indienen van het verzoekschrift was vastgesteld op € 181. De griffier heeft de verzoeker per aangetekende nota in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen of een beroep op betalingsonmacht te doen.

Echter, de verzoeker heeft het griffierecht niet tijdig voldaan en er is geen bewijs dat dit niet aan hem is toe te rekenen. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. Bovendien was er geen bezwaar meer aanhangig, aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist en de termijn voor het instellen van beroep was verstreken. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en verklaard dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/5117
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 22 september 2021 heeft verweerder op het bezwaar beslist.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb wordt van de indiener van een verzoekschrift griffierecht geheven. Voor verzoeker is het griffierecht vastgesteld op € 181.
2. Bij aangetekende nota van 4 september 2021 heeft de griffier verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht binnen twee weken te betalen, dan wel binnen die termijn een onderbouwd beroep op betalingsonmacht te doen. Verzoeker is er in de nota op gewezen dat hij het risico loopt dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het griffierecht niet of niet tijdig is betaald.
3. Verzoeker heeft binnen de gestelde termijnen het griffierecht niet voldaan. Niet is gebleken dat dit niet aan verzoeker is toe te rekenen.
4. Nu het griffierecht niet tijdig is voldaan, is het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Daarnaast is op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk als er ook een bezwaar (of beroep) aanhangig is.
6. Aangezien verweerder al op het bezwaar heeft beslist, is er geen bezwaar meer aanhangig. Evenmin is er beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar, terwijl de termijn daarvoor inmiddels is verlopen, zodat geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb (het aanmerken van een verzoek om een voorlopige voorziening
hangende bezwaar als een verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep).
7. Het verzoek is ook kennelijk niet-ontvankelijk om de reden dat er geen beroep aanhangig is.
8. Voor een proceskosten vergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, op 17 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.