ECLI:NL:RBDHA:2022:8504
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met niet-ontvankelijkheid door niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een vreemdeling, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter heeft vastgesteld dat het griffierecht voor het indienen van het verzoekschrift was vastgesteld op € 181. De griffier heeft de verzoeker per aangetekende nota in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen of een beroep op betalingsonmacht te doen.
Echter, de verzoeker heeft het griffierecht niet tijdig voldaan en er is geen bewijs dat dit niet aan hem is toe te rekenen. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. Bovendien was er geen bezwaar meer aanhangig, aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist en de termijn voor het instellen van beroep was verstreken. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en verklaard dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.
De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.