ECLI:NL:RBDHA:2022:8486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
09/153610-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door steken met injectienaald op festival Den Haag Outdoor

Op 18 juni 2022 vond er een incident plaats op het festival Den Haag Outdoor, waarbij de verdachte, een Georgische man, beschuldigd werd van het steken van een injectienaald in het rechterbeen van de aangeefster. De politierechter, J.R.K.A.M. Waasdorp, behandelde de zaak op 19 juli 2022, waarbij de verdachte aanwezig was met zijn raadsman, mr. P.J. Hoogendam. De aangeefster, bijgestaan door haar advocaat mr. T.J.J. Gallee, had zich als benadeelde partij gevoegd in het proces. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte de Nederlandse taal niet goed verstond, waardoor een beëdigde tolk werd ingeschakeld.

De verdediging verzocht om getuigen te horen en DNA-onderzoek op de injectienaald, maar deze verzoeken werden door de officier van justitie en de politierechter afgewezen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en verklaarde dat hij de injectienaald voor eigen gebruik had, omdat hij deze had gekregen voor zijn kiespijn. De getuigenverklaringen, waaronder die van getuige [getuige 1], wezen echter in de richting van de verdachte, die op het festival was gezien met de injectienaald.

De politierechter oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte € 1.000,- moest betalen voor immateriële schade. De politierechter benadrukte de ernst van het feit en het maatschappelijk belang van de zaak, gezien de angst die dergelijke incidenten in de samenleving veroorzaken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Politierechter
Parketnummer: 09/153610-22
Proces-verbaal van de terechtzitting, houdende aantekening van het mondeling vonnis
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in bovengenoemde rechtbank op 19 juli 2022.
De verklaringen in dit proces-verbaal zijn zakelijk weergegeven.
Tegenwoordig zijn:
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, politierechter,
mr. Y. Kartay, griffier,
mr. E.J. Huisman, officier van justitie.
De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
Aangezien de verdachte blijk geeft niet voldoende de Nederlandse, maar wel de Georgische taal te verstaan, heeft het onderzoek plaats met bijstand van een beëdigde tolk, te weten [tolk] , in de taal Georgisch. De tolk heeft al het gesprokene vertaald.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.
De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. P.J. Hoogendam.
Ter terechtzitting is tevens verschenen [benadeelde] , die zich door middel van een formulier in het strafproces heeft gevoegd als benadeelde partij. Ook is aanwezig haar advocaat, mr. T.J.J. Gallee.
De politierechter merkt op dat de strafzaak tegen de verdachte veel media-aandacht heeft gekregen en er om die reden veel pers in de zaal aanwezig is. Desgevraagd geven de verdachte en de tolk toestemming voor het opnemen van hun stemgeluid. De politierechter benadrukt verder dat de Persrichtlijn van toepassing is.
De politierechter deelt vervolgens mee dat hij gisteren verschillende onderzoekswensen van de verdediging, gericht aan de officier van justitie, heeft gelezen. De verdediging heeft aan de officier van justitie verzocht om twee artsen van het Haga Ziekenhuis en een of meer medewerkers van de medische dienst van het festival Den Haag Outdoor als getuige op te roepen. Verder heeft de verdediging opnieuw verzocht DNA-onderzoek aan de bij de verdachte aangetroffen injectienaald te laten uitvoeren. De officier van justitie heeft gisteren afwijzend gereageerd op alle verzoeken.
De politierechter richt zich tot de raadsman van de verdachte en stelt hem – voordat de officier van justitie de zaak voordraagt – in de gelegenheid eventuele opmerkingen te maken.
De raadsman herhaalt zijn verzoeken aan de politierechter en licht die toe:
Ik wil weten of de artsen zelf een klein prikwondje hebben waargenomen of de lezing van aangeefster hebben genoteerd. Indien zij dit zelf hebben waargenomen, wil ik weten welke bevindingen daaraan ten grondslag liggen. Uit het dossier leid ik af dat de artsen van het Haga Ziekenhuis wel degelijk lichamelijk onderzoek hebben uitgevoerd. Op pagina 89 van het strafdossier lees ik onder het kopje ‘Anamnese’ het volgende: ‘Bleek inderdaad een klein prikwondje aan de binnenzijde van het rechterbeen te hebben’. Aan de medische dienst van het festival Den Haag Outdoor wil ik onder andere vragen of een rood puntje hetzelfde is als een prikwondje, wie de desbetreffende medewerkers waren en wie wat heeft vastgesteld. Op deze vragen heb ik het antwoord niet in het strafdossier kunnen vinden. We moeten ervoor waken dat we de zorgvuldigheid niet uit het oog verliezen. Dit strafdossier is nog niet gereed om vandaag inhoudelijk af te doen, want de feiten zijn niet voldoende vastgesteld.
Voor wat betreft het DNA-onderzoek op de injectienaald is mij opgevallen dat de rechter-commissaris is uitgegaan van aannames. Er wordt gesteld dat een dergelijk onderzoek niet kansrijk is, maar er is niet eens een poging gedaan om het uit te voeren. Pas na een daadwerkelijke uitvoering van onderzoek kan men oordelen over de bewijswaarde. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) baseert zich op aannames.
Ik herhaal mijn onderzoekswensen en verzoek u de strafzaak terug te wijzen naar de rechter-commissaris.
De officier van justitie reageert:
Ik stel voorop dat voor het horen van getuigen het verdedigingsbelang geldt. Ik persisteer bij mijn eerdere standpunt en verzet mij tegen de gedane verzoeken. De raadsman spreekt over onduidelijkheden en die zijn er wat mij betreft niet. In de medische verklaring wordt niet gesproken over lichamelijk onderzoek. Onder ‘anamnese’ staat inderdaad dat een prikwondje te zien was. De verklaring van aangeefster biedt hiervoor duidelijkheid, want op pagina 17 van het strafdossier staat dat in het ziekenhuis bloed is afgenomen en dat het ziekenhuis haar niet heeft onderzocht. De conclusie is dus dat geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Op pagina 15 van het strafdossier zit een foto waarop prikletsel is waar te nemen en voor mishandeling is het niet noodzakelijk dat een arts het letsel vaststelt.
Ook voor de vragen aan de medewerkers van de medische dienst geldt dat de verklaring van aangeefster duidelijkheid biedt. Uit die verklaring blijkt dat zij naar de EHBO-post moest, daar op een bedje moest liggen en dat iemand van de EHBO-post haar heeft onderzocht en op haar rechter achterbeen een prikgaatje heeft gevonden. Dit verzoek van de verdediging is onvoldoende onderbouwd.
Op het verzoek tot het verrichten van DNA-onderzoek op de injectienaald heeft de rechter-commissaris reeds afwijzend beslist. Die beslissing is helder en uitgebreid gemotiveerd.
De politierechter stelt de raadsman in de gelegenheid te reageren.
De politierechter vraagt aan de verdachte of hij op dit punt nog iets wil zeggen. De verdachte reageert:
Ik weet dat ik dit niet heb gedaan. Ik wil eigenlijk achter de waarheid komen. Ik heb niemand beschadigd.
De politierechter deelt als beslissing op de gedane onderzoekswensen van de verdediging het volgende mee:
De verdediging heeft verzocht om verschillende personen als getuige te horen. Het gaat om personen die in het vooronderzoek geen verklaring hebben afgelegd en in dat geval is het aan de verdediging om te onderbouwen waarom het horen van deze personen van belang is voor enige door mij te nemen beslissing (verdedigingsbelang). Uit de verklaring van aangeefster blijkt voldoende op grond waarvan de twee artsen van het Haga Ziekenhuis en medewerkers van de medische dienst tot hun bevindingen en conclusies zijn gekomen. Daaruit blijken geen aannames. Aangeefster heeft ook beschreven hoe de medewerkers van de medische dienst te werk zijn gegaan, hoe zij is onderzocht en hoe iets op haar been is gevonden. Het horen van de verzochte getuigen is niet van belang voor enige door mij te nemen beslissing. De getuigenverzoeken worden dus afgewezen.
De verdediging heeft de rechter-commissaris eerder al verzocht om DNA-onderzoek te laten verrichten op de injectienaald. De rechter-commissaris heeft hierop op 11 juli 2022 afwijzend beslist en goed gemotiveerd aangegeven dat op basis van informatie van het NFI een dergelijk onderzoek redelijkerwijs niet tot ontlastend bewijs kan leiden. De enkele stelling van de verdediging dat de rechter-commissaris van aannames is uitgegaan, is onvoldoende om nu anders te oordelen. Ook dit verzoek wordt afgewezen vanwege het ontbreken van noodzaak.
Dit alles betekent dat de strafzaak vandaag inhoudelijk zal worden besproken.
De officier van justitie draagt de zaak voor en maakt melding van de vordering benadeelde partij.
De politierechter deelt mee de korte inhoud van alle stukken van het onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door de politierechter te nemen beslissing.
De verdachte legt op vragen van de politierechter een verklaring af:
Het klopt dat ik op 18 juni 2022 op het festival Den Haag Outdoor was. Ik ging daarheen om mij te amuseren, dus voor muziek en dans. Mijn vrienden waren daar ook, onder wie Georgiërs en mensen die ik daar heb leren kennen. U vraagt mij of ik ben gefouilleerd toen ik mijn toegangskaartje moest laten zien. Ja, oppervlakkig. Ik kreeg een muntje in mijn handen waarmee ik naar binnen mocht. Ik kwam binnen en zag dat er vijf verschillende plekken waren. Ik ging naar een kant om hasj te roken. Kort daarna werd ik opgehaald en moest ik met de beveiliging meelopen. Ik had geen idee waar het over ging. Ik dacht dat ze mij wilden ophalen, omdat ik zonder kaartje binnen zou zijn gekomen.
U, politierechter, vraagt wat ik bij mij had op het festival. Ik had hasj, een flesje om mee te roken, sigaretten en in mijn rechterzak had ik een gebruikte injectienaald. U toont mij p. 23 van het strafdossier en vraagt mij of het om de betreffende injectienaald gaat. Ja. Ik had de injectienaald bij mij, omdat ik een week daarvoor kiespijn had. Ik ben niet gewend om harddrugs te gebruiken. Ik was vergeten om de injectienaald uit mijn broekzak te halen. Ik wilde die bewaren, want ze zijn niet zo makkelijk verkrijgbaar. Ik heb de injectienaald niet gebruikt om iemand te beschadigen. Ik heb de injectienaald gebruikt om mijn kiespijn te stillen en er zat crack en heroïne in de naald. U zegt mij dat ik zojuist heb verklaard dat ik niet gewend ben om harddrugs te gebruiken. Ik ben er niet afhankelijk van. Ik wil ermee zeggen dat ik één of twee keer heb gebruikt en voor mijn kiespijn was dat wel nodig. Mijn achterste twee kiezen zijn eigenlijk stuk en zo nu en dan heb ik veel last. Ik moet ze laten behandelen. Eerst had ik Ketamol geprobeerd, maar dat heeft niet geholpen en toen heb ik de net genoemde middelen gebruikt. U vraagt mij of ik weet wat uiteindelijk door het NFI in de injectienaald is gevonden. Dat weet ik niet. U houdt mij de resultaten van het NFI-onderzoek voor. In de injectienaald waar het NFI het over heeft, zijn heroïne en stoffen die voorkomen in heroïne aangetoond op de dop, de spuit en/of de naald. Ook is er cocaïne aangetoond op de dop, de spuit en de naald, paracetamol op de spuit en de naald, coffeïne op de spuit en de naald en citroenzuur op de dop en de spuit.
De raadsman merkt op dat op het rapport van het NFI van 28 juni 2022 een ander parketnummer staat en vraagt zich af of dit rapport betrekking heeft op deze strafzaak.
De officier van justitie bevestigt desgevraagd dat een verkeerd parketnummer op het NFI-rapport staat, maar dat het politieregistratienummer wel overeenkomt. Het onjuiste parketnummer moet worden aangemerkt als een vergissing.
De verdachte vervolgt zijn verklaring:
U, politierechter, houdt mij voor dat ik tegen twee beveiligers heb gezegd dat ik de injectienaald mee had omdat ik suikerziekte heb. Dat is taalverwarring. Ik heb in het Engels ‘sugar’ gezegd om duidelijk te maken dat het een injectienaald was. Ik wilde zeggen dat het voor suikerziekte was, maar ik heb niet gezegd dat ik suikerziekte had. Ik bleef het woord ‘sugar’ herhalen, want ik wist niet hoe ik injectienaald in het Engels moest zeggen.
U vraagt mij hoe ik aan die naald ben gekomen. We waren in een polikliniek of apotheek in Den Haag. We hebben gezegd: ‘we hebben dit en dat en mijn vrouw heeft dit nodig’. Misschien hadden ze medelijden met ons en hebben we de injectienaald daarom gekregen. Mijn vriend kon een beetje Engels en hij heeft uitgelegd dat het om een injectienaald ging. Tijdens het festival heb ik de naald niet uit mijn zak gehaald. Ik wist niet dat ik deze bij mij had. Het enige wat ik uit mijn zak heb gehaald, zijn sigaretten.
U zegt tegen mij dat verschillende mensen verklaringen hebben afgelegd, onder wie aangeefster en getuige [getuige 1] . U houdt mij de verklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris voor en vraagt naar mijn reactie. Het klopt niet. Ik ben niet in contact geweest met welke vrouw dan ook. Ik heb niemand gesproken, niemand geprikt en de injectienaald niet uit mijn broekzak gehaald. Ik weet niet waarom zij anders verklaart. Mijn raadsman merkt op dat u, politierechter, slechts de verklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris voorhoudt en niet ook haar verklaringen bij de politie. Daarmee stuurt u de ondervraging en houdt u de chronologie niet aan. Ik hoor u, politierechter, tegen mijn raadsman zeggen dat u net begonnen bent met de getuigenverklaringen en dat u daar nog niet klaar mee bent. Ook de overige verklaringen zullen worden besproken. Uw raadsman krijgt straks nog de gelegenheid om eventuele vragen te stellen. U, politierechter, houdt mij vervolgens de verklaring van aangeefster en getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] voor die zij bij de politie en, voor zover het de getuigen betreft, bij de rechter-commissaris hebben afgelegd. U vraagt mij naar mijn reactie. Het klopt niet wat deze mensen zeggen.
U, politierechter, toont mij pagina 15 van het strafdossier. U zegt dat hierop een gedeelte van het rechter achterbeen van aangeefster te zien is. Tussen een duim en wijsvinger ziet u een klein rood rond puntje.
U vraagt mij of ik op de hoogte ben van het nieuws rondom het fenomeen
needle spiking. Ik weet daar niets van.
U zegt mij dat in het strafdossier foto’s van u zitten die de organisatie van het festival online heeft gezet, met en zonder balkje voor uw ogen, voorzien van de tekst ‘we hebben de man te pakken’.
Op een vraag van de officier van justitie over de verdenking verklaart de verdachte het volgende:
U, officier van justitie, vraagt mij of het klopt dat ik tegen de mensen van de beveiliging ‘suiker’ heb gezegd, maar eigenlijk de injectienaald bedoelde en niet dat ik zelf suikerziekte had. Ik zei alleen ‘sugar’ en toen werd ik geboeid en afgevoerd door de politie. Volgens mij heb ik geen suikerziekte, althans dat is niet vastgesteld. U, officier van justitie, houdt mij voor dat uit het strafdossier blijkt dat tijdens de voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie een tolk Georgisch aanwezig was en ik toen heb gezegd dat ik suikerziekte heb en hier medicijnen voor gebruik. U vraagt mij hoe dit zit. Overal wilde ik aangeven dat de injectienaald voor suikerziekte bedoeld was en daarom bleef ik ‘sugar’ herhalen. Ik noem het een naald voor diabetes.
De raadsman geeft desgevraagd aan geen vragen te hebben over de verdenking.
De politierechter bespreekt de vordering van de benadeelde partij en stelt mr. Gallee in de gelegenheid deze toe te lichten. De advocaat deelt het volgende mee:
Nog altijd durft mijn cliënte niet alleen naar een festival of feestje te gaan. Zij is constant waakzaam en kijkt of iemand zich verdacht gedraagt. Na het incident heeft zij veel onzekerheden en angst op infecties, zoals hepatitis en hiv. In oktober heeft zij een laatste check om uit te sluiten dat zij geïnfecteerd is geraakt. Cliënte heeft de zorg over haar gehandicapte dochter en denkt na over de vraag wat er zou gebeuren als ze er niet meer was geweest. Ze is vooral boos. Vandaag krijgt zij geen antwoord op de vragen die zij heeft en dat is extra vervelend. Ze is na het incident een week thuisgebleven en heeft niet gewerkt. Nu gaat het beter en ze denkt er niet meer de hele dag aan. Het begroten van de bedragen bleek lastig, omdat er geen vergelijkbare zaken zijn. Het is aan u wat u billijk acht.
De officier van justitie en de raadsman geven aan geen vragen te hebben over de vordering van de benadeelde partij.
De politierechter bespreekt de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte legt op vragen over zijn persoonlijke omstandigheden een verklaring af:
Ik heb de afgelopen weken nagedacht over het feit dat ik beschuldigd ben van iets wat ik niet heb gedaan. Ik heb begrip voor die mevrouw en wat zij heeft meegemaakt, al is het zo dat ik niet degene ben die haar iets heeft aangedaan. Het klopt dat ik in 2014 in Georgië ben veroordeeld voor het gebruik van drugs. Ik ben als toerist naar Nederland gekomen en niet om strafbare feiten te plegen. Ik wilde hier alles bezoeken, niet alleen festivals. Ik mag 90 dagen visumvrij rondreizen. Na 90 dagen zou ik weer terug naar Georgië gaan. Ik werk daar. Samen met mijn vriend heb ik een eigen website. Wij werken voor verschillende bedrijven en maken reclame voor hen.
De officier van justitie en de raadsman geven aan geen vragen te hebben aan de verdachte over zijn persoonlijke omstandigheden.
De officier van justitie voert het woord overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir, dat zij aan de politierechter overlegt en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. Het requisitoir is als bijlage aan dit proces-verbaal gehecht (
bijlage 1).
De officier van justitie leest de vordering voor en legt die aan de politierechter over. De vordering houdt in dat de verdachte voor mishandeling wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie concludeert verder tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering benadeelde partij, te weten voor zover het immateriële schade betreft een bedrag van € 1000,–, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het materiële gedeelte van de vordering. Voorts vordert de officier van justitie toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De politierechter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor een korte pauze.
De politierechter hervat het onderzoek ter terechtzitting en geeft het woord aan de raadsman.
De raadsman voert het woord ter verdediging overeenkomstig zijn pleitnota, die hij aan de politierechter overlegt en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. De pleitnota is als bijlage aan dit proces-verbaal gehecht (
bijlage 2). In aanvulling op zijn pleitnota voert hij aan:
Als aangeefster geprikt zou zijn, dan had zij dat gemerkt. Ik kan uit eigen ervaring (vaccinatie) spreken dat je van een spuit weinig voelt als je spanning in de arm weglaat. Aangeefster staat bij de bar, er is muziek en haar beenspieren zijn gespannen. Dan is het voor mij onbegrijpelijk dat zij niets heeft gemerkt en gevoeld. Wat is verder de aard van het letsel? Er is alleen een rood puntje geconstateerd. Is dat puntje veroorzaakt door het steken met de injectienaald die mijn cliënt bij zich had? Een verklaring van de medische dienst ontbreekt. Ook het NFI-rapport roept vragen op, aangezien er een onjuist parketnummer op staat. Wat moet verder worden verstaan onder ‘lichamelijk onderzoek’? Is aangeefster in het ziekenhuis uitgebreid onderzocht of niet? Ook dit levert vragen op. Pagina 11 van de pleitnota kan als niet voorgedragen worden beschouwd.
Ik verzoek u mijn cliënt integraal vrij te spreken. Gelet hierop is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
U, politierechter, vraagt mij of u het dan goed begrijpt dat er geen onderzoekswensen meer liggen waarop moet worden beslist. Ik heb aangegeven hoe ik erover denk. U, politierechter, maakt hieruit op dat er geen onderzoekswensen meer liggen waar (opnieuw) op moet worden beslist.
De advocaat van de benadeelde partij voert het volgende aan:
Ik vind de matiging tot € 1000,–, zoals de officier van justitie heeft verzocht, vrij fors. Vaststaat wat er in de injectienaald zat. Het kan levensgevaarlijk zijn als je dat binnen krijgt. Dat is een zwaarwegend argument en er is ook een maatschappelijk belang. Van een groot bedrag aan smartengeld kan preventieve werking uitgaan.
De officier van justitie voert het woord in repliek:
We hebben het over eenvoudige mishandeling en vast moet worden gesteld dat de verdachte aangeefster met een injectienaald heeft gestoken en dat daardoor letsel is ontstaan. Het letsel is geconstateerd. Getuige [getuige 1] zegt dat aangeefster is gestoken en het letsel op de foto past daarbij. Ik zie een rood puntje en een gaatje. De medische dienst spreekt niet alleen over een rood puntje, maar ook over een prikgaatje en zij zeggen bijna 100% zeker te weten dat dit van een injectienaald komt. Een arts hoeft het letsel niet vast te stellen. De plaats van het prikgaatje is ook duidelijk, want de foto biedt helderheid hierover. Aan de achterzijde, iets aan de binnenkant van het rechterbeen zit een prikwondje. Het staat vast dat het gaat om één prikwondje en niet is aannemelijk dat sprake is van meerdere wondjes. Bovendien is dit ook niet vastgesteld. Het verweer dat sprake is van inconsistenties in de getuigenverklaringen slaagt niet. [getuige 1] heeft een heel duidelijke verklaring afgelegd.
De raadsman voert het woord in dupliek:
Het verslag van de medische dienst zit niet in het dossier. Er wordt gesproken over een rood puntje en later een prikwondje. Aangeefster en haar vriendin zagen geen letsel. Dit strafdossier wordt veel te snel behandeld en dit gaat ten koste van de zorgvuldigheid. Aangeefster heeft het ook over een bloedonderzoek en daarvan zie ik niks terug in het dossier.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij verklaart:
Ik heb gezegd wat ik wilde zeggen. Ik ben niet de man die iemand kwaad wil doen. Ik heb nog nooit in mijn leven iemand beschadigd.
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt onmiddellijk mondeling vonnis te zullen geven.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.

Aantekening van het mondeling vonnis

De inhoud van de tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 18 juni 2022 te 's-Gravenhage
[benadeelde] heeft mishandeld door een injectienaald in het rechterbeen, althans het lichaam van die [benadeelde] te steken.

Alle gebruikte bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring

De politierechter heeft voor de bewezenverklaring de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022178151 van de districtsrecherche Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 107).
1. Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] , opgemaakt op 19 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 11):
Op zaterdag 18 juni 2022 omstreeks 22.30 uur was ik op het festival Den Haag Outdoor in het Zuiderpark.
Ik stond bij de bar met een jongen te kletsen en wat drinken te bestellen. Ineens kwam er een groepje naar mij toe en die zeiden dat er een man met een naald in mijn been had gestoken. (..) Ik ben vervolgens naar de EHBO post gegaan. Bij de EHBO post zagen ze een rood puntje op mijn rechter achterbeen zitten. Ze denken voor bijna 100 procent zeker dat dit is van de naald.
2. Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] , opgemaakt op 20 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 16-17):
[Ik] wil nu graag aanvullende aangifte doen.
De beveiliger zei tegen mij dat ik even mee moest lopen en dat ik naar de EHBO moest. Ik ben toen met de beveiliger meegelopen naar de EHBO.
Bij de EHBO zag ik ineens heel veel politie om mij heen. Ik moest toen op een bed gaan liggen en iemand van de EHBO heeft mij toen onderzocht, om te zien of er ergens op mijn lichaam een plekje zat. Uiteindelijk is er op mijn rechter-achter-bovenbeen een prikgaatje gevonden.
Tijdens het festival droeg ik een wit kort broekje, een crème truitje en een blauwe spijkerjas.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt door de rechter-commissaris belast met strafzaken in de rechtbank Den Haag op 11 juli 2022, voor zover inhoudende:
U vraagt mij wat ik als eerste zag gebeuren. Ik was gewoon aan het opletten. Ik was er best mee bezig, omdat het in het nieuws was. Toen kwam hij de tent binnen waar wij in stonden. Hij viel mij wel op. Ik hield hem in de gaten. Ik zag dat hij naar een vrouw liep die aan de bar drinken aan het bestellen was. Toen zag ik dat hij haar prikte in haar achterbeen.
U vraagt mij de vrouw aan de bar te beschrijven. Een blanke huidskleur, rood haar. (..) U vraagt mij naar haar kleding. Ze droeg een wit kort broekje en een spijkerjasje, maar ik weet niet wat zij daaronder aan had. U vraagt mij hoe oud zij ongeveer was. Ik denk tussen de 30 en 40 jaar. U vraagt mij of zij kort of lang haar had. Tot net over haar schouders. U vraagt of ze het los of vast had. Volgens mij los, maar met de voorste plukjes vast.
U vraagt mij te beschrijven wat er precies gebeurde. Hij stond al in haar buurt en liep nog meer naar haar toe. Toen ging hij met een naald achterin haar been. U vraagt mij of ik de naald ook heb gezien,. Ja. U vraagt of ik de naald op dat moment al zag. Ik dacht het op dat moment al te zien, maar ik was in shock, want ik dacht niet dat zoiets zou gebeuren. Toen ging ik er beter op letten en zag ik hem goed in zijn hand zitten. U vraagt mij of ik heb gezien of hij de naald ergens vandaan haalde, toen hij naar de vrouw toe ging. Nee. Hij had een witte plastic tas in zijn andere hand, maar ik weet niet wat daarin zat. U vraagt of hij direct prikte of dat hij eerst nog iets anders heeft gedaan. Nee, hij ging wel direct prikken. U vraagt mij hoelang dat prikken duurde. Wel een paar seconden.
Eerst zag ik hem bij het eerste slachtoffer. Wij hebben haar toen aangesproken, maar zij geloofde het niet want zij had niets gevoeld. U vraagt hoeveel tijd er zat tussen het moment dat ze geprikt was en dat zij langs kwam lopen. Ze stond met iemand te praten aan de bar en bestelde drinken, dus ik denk ongeveer twee minuten.
U vraagt mij wie de vrouw aansprak. [naam] en ik ook. U vraagt wat wij zeiden. Gewoon: ‘mevrouw, we hebben net gezien dat u bent geprikt’. Toen dacht zij dat het een grapje was en toen liep zij door.
U vraagt wat er gebeurde toen de beveiliging kwam. Zij kwamen naar ons toe, wij wezen hem aan en toen zijn ze naar hem toe gegaan. Hij stribbelde wat tegen en vervolgens hebben ze hem mee naar achteren genomen.
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 19 juli 2022:
Het klopt dat ik op 18 juni 2022 op het festival Den Haag Outdoor was. Ik had onder meer een gebruikte injectienaald bij me. U, politierechter, toont mij p. 23 van het strafdossier en vraagt mij of het om de betreffende injectienaald gaat. Ja. Ik moest met de beveiliging meelopen.
5. Eigen waarneming van de politierechter, gedaan ter terechtzitting van 19 juli 2022:
De politierechter toont p. 15 van het strafdossier, inhoudende een foto waarop een gedeelte van het rechter achterbeen van aangeefster te zien is. Op de huid, tussen een wijsvinger en een duim, ziet de politierechter een klein rood rond puntje.
Bewijsoverwegingen
Vooraf
De politierechter stelt voorop dat het in deze strafzaak niet gaat om (een verdenking van) drogeren. Het Openbaar Ministerie verwijt de verdachte dat hij aangeefster met een injectienaald in het rechterbeen heeft gestoken. Dit is ten laste gelegd als een mishandeling.
Verder heeft de verdediging ter terechtzitting het woord ‘zorgvuldigheid’ in de mond genomen. Volgens haar zou niet alleen het Openbaar Ministerie, maar ook de rechtbank de zorgvuldigheid in deze strafzaak uit het oog verliezen. De politierechter is het hier niet mee eens. Als het bewijs in een strafzaak rond is, dan is het bewijs rond. En de politierechter is van oordeel dat hiervan sprake is.
Wat staat vast?
Vaststaat dat de verdachte op 18 juni 2022 bij festival Den Haag Outdoor aanwezig was. Ook staat vast dat de beveiliging van het festival hem mee naar achteren heeft genomen en dat daar bij hem een injectienaald in zijn rechterbroekzak is aangetroffen.
Algemene overwegingen bewijswaarde verklaring [getuige 1]
De verdediging heeft vraagtekens gesteld bij de verklaring van [getuige 1] en gewezen op verschillen. Hoewel de verdediging niet uitdrukkelijk om bewijsuitsluiting heeft gevraagd – en in zoverre dus eigenlijk geen sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt – zal de politierechter zich hierna in meer algemene bewoordingen uitlaten over de bewijswaarde van de verklaring van [getuige 1] .
[getuige 1] heeft vrijwel meteen na het incident (18 juni 2022 omstreeks 23:00) bij de politie een verklaring afgelegd. Bij die gelegenheid heeft zij verklaard dat zij zag dat een man met een injectienaald bij diverse mensen in hun been stak. Twee dagen later heeft [getuige 1] telefonisch een aanvullende verklaring afgelegd. Zij heeft het toen onder meer over ‘het eerste slachtoffer’ gehad. Dit was een ‘meisje met schouderlengte rood haar, blauwe spijkerjas en een witte korte broek’. De man die zij ‘deze mensen’ heeft zien prikken, is de man die is aangehouden. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] specifieker verklaard. De politierechter acht dit geen vreemde gang van zaken. Juist bij de rechter-commissaris worden doorgaans scherpe vragen aan de desbetreffende getuige gesteld en heeft ook de verdediging de gelegenheid die getuige aan de tand te voelen. Dat [getuige 1] het de ene keer over een ‘meisje’ heeft en de andere keer over een ‘vrouw’, maakt de kern van haar verklaring niet onbetrouwbaar. Dit geldt ook voor de opgegeven haarkleur. [getuige 1] is bij de rechter-commissaris geconfronteerd met de verklaring van [getuige 2] over de haarkleur van degene die volgens hen is gestoken. [getuige 1] heeft hierop verklaard ‘dat het om dezelfde persoon’ gaat. Verder hebben twee andere getuigen verklaard dat zij een man zagen die met een injectienaald een of meer mensen stak. Die getuigen hebben weliswaar niet gezien dat aangeefster werd gestoken, maar hun verklaring steunt wel die van [getuige 1] dat een man mensen met een injectienaald heeft gestoken. Ten slotte is het zo – en dat is het meest objectieve gegeven in deze strafzaak – dat bij de verdachte daadwerkelijk een injectienaald is aangetroffen. De verklaring van [getuige 1] komt dus niet uit de lucht vallen.
Al met al acht de politierechter de verklaring van [getuige 1] zoals zij die bij de rechter-commissaris heeft afgelegd betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs in deze strafzaak.
Is aangeefster de persoon waar getuige [getuige 1] het over heeft?
Volgens de verdediging kan niet worden vastgesteld dat getuige [getuige 1] het over aangeefster heeft.
De politierechter denkt hier anders over. Aangeefster heeft verklaard dat zij bij de bar stond te kletsen met een jongen en een drankje bestelde. [getuige 1] heeft dezelfde beschrijving gegeven. Ook de omschrijving van de kleding van aangeefster komt op belangrijke punten overeen: een wit kort broekje en een spijkerjasje. Gelet hierop en op wat de politierechter hierboven al in meer algemene bewoordingen heeft overwogen, staat vast dat [getuige 1] het over aangeefster heeft.
Heeft de verdachte aangeefster met een injectienaald in haar bovenbeen gestoken?
De verdachte heeft steeds ontkend dat hij iemand met de bij hem aangetroffen injectienaald heeft gestoken. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt echter het tegendeel. Bovendien heeft de verdachte wisselend verklaard over de reden waarom hij überhaupt tijdens een festival een injectienaald bij zich had. In eerste instantie heeft de verdachte verklaard dat hij suikerziekte heeft. De politierechter gaat niet mee in de toelichting van de verdachte ter terechtzitting dat het om een misverstand zou gaan en hij slechts ‘sugar sugar’ zou hebben gezegd om aan te geven dat de injectienaald is bedoeld voor suikerpatiënten. Drie personen ( [persoon 1] , beveiliger [persoon 2] en beveiliger [persoon 3] ) hebben de verdachte immers horen zeggen dat hij suikerziekte heeft. Eén daarvan ( [persoon 1] ) heeft ook verklaard dat de verdachte naar eigen zeggen voor de suiker medicijnen gebruikte. Een ander (beveiliger [persoon 3] ) heeft verklaard dat de verdachte de injectienaald naar eigen zeggen vanwege de suikerziekte bij zich had, maar dat hij, de verdachte, geen echt bewijs voor die ziekte bij zich had. Dit alles maakt de lezing van de verdachte onaannemelijk. In tweede instantie heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij het medicijn Ketamol in ampulvorm gebruikt voor kiespijn en dat hij een ampul in de injectienaald doet om dit medicijn vervolgens in de kies te spuiten. Deze verklaring heeft de verdachte bij de rechter-commissaris herhaald. In derde instantie heeft de verdachte bij de raadkamer gevangenhouding – nadat hij ermee werd geconfronteerd dat de injectienaald is onderzocht en dat daar onder meer heroïne en cocaïne in bleken te zitten (en dus geen restanten van Ketamol) – verklaard dat hij ‘de spuit inderdaad bij zich had voor eigen gebruik’. Deze verklaring heeft de verdachte in min of meer vergelijkbare bewoordingen ter terechtzitting herhaald. De geconstateerde tegenstrijdigheden maken dat dat de politierechter geen waarde kan hechten aan de verklaring van de verdachte en deze als ongeloofwaardig terzijde schuift.
Is in juridische zin sprake van een mishandeling?
Voor een bewezenverklaring van mishandeling moet vast komen te staan dat pijn of letsel is opgetreden. Van pijn is in deze strafzaak niet gebleken. Wel bevat het strafdossier een foto van een deel van het rechter achterbeen van aangeefster. Op dat deel is een klein rood rond puntje te zien. Letsel dus. De verdediging heeft zich hardop afgevraagd of het om een prikgaatje gaat. De politierechter stelt met de verdediging vast dat in het dossier geen geneeskundige verklaring of een ander rapport van een arts zit. Maar dat hoeft ook niet. Het letsel past namelijk bij de toedracht zoals [getuige 1] die heeft gesteld, te weten: steken met een injectienaald in het achterbeen. Het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting geven geen aanknopingspunten voor een alternatieve toedracht van het letsel. Dit alles vindt bevestiging in de verklaring van aangeefster dat het volgens de EHBO-post van het festival vrijwel 100% zeker om een prikgaatje van een naald gaat.
Eindconclusie
De politierechter acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring

De politierechter heeft op basis van de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – de overtuiging gekregen dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan, namelijk dat hij:
op 18 juni 2022 te ’s-Gravenhage [benadeelde] heeft mishandeld door een injectienaald in het rechterbeen van die [benadeelde] te steken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Standpunten van partijen
De officier van justitie heeft oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden gevorderd, met aftrek van het voorarrest. De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de politierechter
De politierechter heeft bij het bepalen van een straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd. Ook heeft de politierechter naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte gekeken.
De verdachte heeft aangeefster met een injectienaald gestoken. Zomaar, uit het niets, tijdens het uitgaan. De politierechter acht deze onverhoedse prikactie te bizar voor woorden. Er is dan ook maar een conclusie mogelijk: oplegging van een gevangenisstraf. Deze straf dient als vergelding, maar ook ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. De politierechter wil hiermee een signaal afgeven. Niet alleen naar de verdachte maar ook naar de samenleving. Onverhoedse prikacties worden niet getolereerd en zullen fors worden bestraft.
De politierechter weegt het volgende in het nadeel van de verdachte:
(1) In de injectienaald zat een cocktail van verdovende middelen. Onderzoek van het NFI heeft namelijk heroïne, cocaïne, paracetamol en coffeïne aangetoond. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat het rapport van het NFI over de injectienaald van de verdachte gaat. Daartoe heeft de raadsman erop gewezen dat op het rapport een ander parketnummer is vermeld. De politierechter gaat hier niet in mee. Op het rapport staat namelijk het politieregistratienummer wel correct vermeld. Bovendien is de verdachte bij de raadkamer gevangenhouding geconfronteerd met de resultaten van het onderzoek naar de inhoud van de injectienaald en bij die gelegenheid heeft hij verklaard: “Wat die mevrouw zegt, dat had ik inderdaad bij mij voor eigen gebruik.”;
(2) Aangeefster verkeert tot op de dag van vandaag in onzekerheid over de vraag of zij een ziekte – in het bijzonder hepatitis C en HIV – aan de onverhoedse prikactie heeft overgehouden. In oktober wordt uitsluitsel verwacht;
(3) De verdachte heeft met zijn onverhoedse prikactie bijgedragen aan de angst die er in de samenleving al was voor het fenomeen
needle spiking;
(4) De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven. Daarom is niet alleen voor de politierechter, maar ongetwijfeld ook voor vele anderen volstrekt onduidelijk wat het motief van de verdachte is geweest.
De politierechter heeft kennisgenomen van het Georgisch strafblad van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij in 2014 is veroordeeld voor een drugsfeit tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarvan 3 jaar en 6 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft in Nederland geen strafblad.
Verder heeft de politierechter goed gekeken naar de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft hierin geen enkele reden gevonden om af te zien van een gevangenisstaf.
De politierechter is van oordeel dat de eis van de officier van justitie geen recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde feit. Het gaat hier immers om een bizarre en brutale inbreuk op de lichamelijke integriteit.
Alles afwegende acht de politierechter oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden de enige juiste strafrechtelijke reactie op het handelen van de verdachte. De tijd die de verdachte heeft vastgezeten, zal hiervan worden afgetrokken.

De vordering benadeelde partij

De vordering
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en schadevergoeding van € 2.885,– gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 385,– materiële schade (eigen risico) en € 2.500,– aan immateriële schade.
Standpunten van partijen
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde immateriële schadevergoeding (€ 1000,–) en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor zover de vordering materiële schade betreft. De verdediging heeft integrale niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit.
Het oordeel van de politierechter
De politierechter acht de vordering – voor zover deze gaat over gestelde materiële schade – onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
De politierechter is op grond van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Dit betekent dat de vordering in zoverre toewijsbaar is. Het gevorderde bedrag acht de politierechter echter te veel. Met de officier van justitie acht hij een bedrag van € 1.000,– billijk. De politierechter ziet – anders dan de advocaat van de benadeelde partij – preventie niet als doel van toekenning van immateriële schadevergoeding. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
De politierechter zal verder de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 juni 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
De politierechter zal de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

De schadevergoedingsmaatregel

De politierechter zal de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbare feit veroordelen. Daarom is de verdachte tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De politierechter zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,–, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 juni 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is voldaan, te betalen aan [benadeelde] ;

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gebaseerd op de artikelen:
- 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden..

Beslissing

De politierechter:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven omschreven, en dat het bewezen verklaarde oplevert:

mishandeling;

verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) MAANDEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding voor zover deze materiële schade betreft;
wijst de vordering voor zover deze immateriële schade betreft toe tot een bedrag van € 1.000,– en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 juni 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, te betalen aan [benadeelde] ;
wijst de vordering voor zover deze immateriële schade betreft voor het meerdere af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.000,–, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juni 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is voldaan, ten behoeve van [benadeelde] ;
bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
deelt mee dat de verdachte binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis en dat de verdachte het recht heeft om op de terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen.
Dit procesverbaal is door de politierechter en de griffier vastgesteld en ondertekend.
Bijlage:
Requisitoir officier van justitie
Pleitnota verdediging