ECLI:NL:RBDHA:2022:8481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
20/7898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en intrekking van bijstandsuitkering op basis van schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die sinds 16 februari 2009 een bijstandsuitkering ontvingen op basis van de Participatiewet (Pw), en het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, de verweerder. De zaak betreft de beëindiging en intrekking van de bijstandsuitkering van eisers, alsook de terugvordering van eerder uitgekeerde bedragen en de oplegging van een boete. De verweerder heeft op 16 juni 2020 het recht op bijstand van eisers beëindigd en een bedrag van € 16.305,25 teruggevorderd, alsook een boete opgelegd van € 1.815,48, welke later werd verlaagd naar € 907,74.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers, ondanks dat zij als penningmeester van een stichting op geld waardeerbare activiteiten hebben verricht, deze niet hebben gemeld aan de verweerder, wat in strijd is met de inlichtingenverplichting. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor het vaststellen van het recht op bijstand bij de verweerder ligt, maar dat de schending van de inlichtingenverplichting door eisers een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de uitkeringen terecht zijn gedaan, en dat de opgelegde boete gerechtvaardigd is, aangezien eisers geen deugdelijke administratie hebben bijgehouden van hun werkzaamheden voor de stichting.

De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), uit [woonplaats],

gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. N. Slingerland),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Boere).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2020 (primair besluit I) heeft verweerder het recht van eisers op bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) met ingang van dezelfde datum beëindigd. Ook heeft verweerder hun recht op bijstand over de periode van 21 mei 2015 tot 1 juni 2020 ingetrokken en van hen een bedrag van € 16.305,25 (€ 14.899,- bruto en € 1.406,25 netto) teruggevorderd.
Bij besluit van 7 juli 2020 (primair besluit II) heeft verweerder eisers een boete op grond van de Pw opgelegd ter hoogte van € 1.815,48.
Bij besluit van 13 augustus 2020 (primair besluit III) heeft verweerder het boetebedrag verlaagd naar € 907,74.
Bij uitspraken van de voorzieningenrechter van 4 september 2020 (SGR 20/4599 en
SGR 20/5268) zijn de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de primaire besluiten I en II afgewezen.
Bij besluit van 10 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten I, II en III ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eisers ontvangen sinds 16 februari 2009 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Pw. Naar aanleiding van een interne melding van de casemanager activering, heeft verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eisers verstrekte bijstand. In dat kader heeft een toezichthouder van de afdeling sociale zaken van de unit intake en handhaving onder andere de Kamer van Koophandel (KvK) en de Belastingdienst geraadpleegd. Op het adres van eiser staat sinds 21 mei 2015 de Stichting [Stichting] (stichting) in het handelsregister bij de KvK ingeschreven, waarvan eiser penningmeester is. Het telefoonnummer van de stichting is het mobiele telefoonnummer van eiser. Bij de belastingdienst zijn op naam van de stichting twee bankrekeningen bekend.
1.2.
Tijdens de hoorzitting is namens eiser verklaard dat er een bankpas voor een bankrekening van de stichting is, dat eiser de enige persoon was die de bankpas gebruikte en dat hij alle transacties met die bankpas heeft gedaan. Eiser heeft geen administratie bijgehouden.
2. Verweerder heeft aan zijn bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand over de periode van 21 mei 2015 tot 16 juni 2020 niet kan worden vastgesteld nu eiser als penningmeester van de stichting op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, deze in strijd met de inlichtingenverplichting niet heeft gemeld en de aard en omvang van de werkzaamheden niet duidelijk is geworden. Bij de boete is verweerder uitgegaan van normale verwijtbaarheid en heeft verweerder rekening gehouden met de beslag vrije voet.
3. Op wat eisers tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd wordt - voor zover van belang - hierna ingegaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De hier te beoordelen periode loopt van 21 mei 2015 tot 16 juni 2020.
4.2
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.3
Niet in geschil is dat eiser sinds 2015 penningmeester was van de stichting, dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht voor de stichting, en dat hij deze niet aan verweerder heeft gemeld.
4.4
Eiser heeft in bezwaar een overzicht overgelegd van inkomsten en uitgaven van de stichting. Volgens eiser blijkt daaruit dat hij geen gelden van de stichting heeft aangewend voor het genereren van inkomen, waardoor er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Deze grond slaagt niet. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.4.1.
Eiser beschikte over de betaalpas en daarmee over de gelden van de stichting. Zo pinde hij geld en betaalde hij bijvoorbeeld de benzine voor zijn auto waarmee hij ten behoeve van de stichting bezoeken aflegde aan Somaliërs in nood. Op deze manier zijn de financiën van de stichting en die van eiser in de te beoordelen periode met elkaar verweven. Van de door eiser verrichte activiteiten en de besteding van gelden die hij van de bankrekening van de stichting heeft gepind is geen deugdelijke en verifieerbare administratie bijgehouden. Aan het achteraf opgestelde overzicht kan niet de betekenis worden toegekend die eiser daaraan toekend wil zien. Het overzicht wordt niet onderbouwd door bijvoorbeeld bonnen.
4.4.2.
Eiser had redelijkerwijs moeten begrijpen dat zijn werkzaamheden van belang konden zijn voor het recht op bijstand van eisers. Hij had de werkzaamheden die hij vanaf 21 mei 2015 voor de stichting verrichtte daarom moeten melden bij verweerder.
4.4.3.
Dit betekent dat eisers de op hen rustende inlichtingenplicht hebben geschonden.
4.5.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.6.
Eiser heeft geen administratie bijgehouden van de door hem verrichte werkzaamheden. Omdat de precieze omvang van die werkzaamheden als gevolg hiervan niet, ook niet bij benadering, is vast te stellen, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat het recht op bijstand niet is vast te stellen, ook niet schattenderwijs. De bijstand is dan ook terecht ingetrokken over de te beoordelen periode.
4.7.
Voorts was verweerder gehouden op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw het recht van eisers op bijstand over bovengenoemde periode te herzien en op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw de ten onrechte aan eisers uitbetaalde bijstand terug te vorderen.
4.8.
Verweerder heeft de hoogte van de terugvordering gematigd. Tegen de hoogte van de terugvordering hebben eisers geen zelfstandige gronden aangevoerd. Niet is gebleken van dringende redenen op grond waarvan verweerder de terugvordering over deze periode verder had moeten beperken.
Boete
4.9.
Eisers voeren aan dat van een schending van de inlichtingenplicht geen sprake is, waardoor de grondslag voor het opleggen van een bestuurlijke boete is komen te vervallen. De rechtbank is van oordeel dat uit 4.3 tot en met 4.4.2 volgt dat verweerder in dit geval heeft aangetoond dat eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden. Eisers kunnen van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting een verwijt worden gemaakt. Gelet hierop was verweerder gehouden met toepassing van artikel 18a van de Pw een boete op te leggen.
4.1
Eisers stellen verder dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Zij hebben ter onderbouwing daarvan echter geen specifieke argumenten naar voren gebracht. Verweerder is er terecht van uit gegaan dat eiser zijn gedraging normaal is te verwijten.
4.11
Uitgaande van normale verwijtbaarheid zijn tegen de hoogte van de opgelegde boete geen gronden aangevoerd.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.