ECLI:NL:RBDHA:2022:8478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
22/4106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsaanvraag na herhaalde afwijzingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die bijstand aanvragen op basis van de Participatiewet. Verzoekers hebben eerder, op 6 april 2022, een aanvraag ingediend die door het college van burgemeester en wethouders van Leiden op 13 mei 2022 buiten behandeling is gesteld. Dit gebeurde omdat verzoekers niet tijdig de gevraagde documenten hadden ingeleverd, ondanks herhaalde verzoeken van de gemeente. Tijdens de zitting op 1 augustus 2022 hebben verzoekers verklaard dat zij in het bezit zijn van een identiteitskaart en inmiddels nieuwe paspoorten hebben, maar dat zij niet alle gevraagde informatie hebben kunnen aanleveren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de heffing van griffierecht voor verzoekers een belemmering vormt om gebruik te maken van de rechtsgang, en heeft hen vrijgesteld van deze verplichting.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers herhaaldelijk aanvragen om bijstand hebben ingediend, die telkens zijn afgewezen. De gemeente had verzoekers gevraagd om specifieke documenten aan te leveren, maar verzoekers zijn niet verschenen op een belangrijke afspraak en hebben niet alle gevraagde informatie verstrekt. De voorzieningenrechter concludeert dat de gemeente in redelijkheid heeft kunnen besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat verzoekers niet hebben voldaan aan de informatieverplichtingen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat niet is aangetoond dat verzoekers in een situatie verkeren die bijstandsbehoevendheid rechtvaardigt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4106
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 augustus 2022 op het verzoek om een voorlopige voorziening tussen

[verzoeker] (verzoeker) en [verzoekster] (verzoekster), te [woonplaats] ,

gezamenlijk: verzoekers
(gemachtigde: mr. B.F. van Es),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: K. Azzaimoun).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekers van 6 april 2022 om bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) niet in behandeling genomen.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2022. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en zoon [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoekers hebben verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht omdat zij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikken. Gelet op de overgelegde bankafschriften gaat de voorzieningenrechter er van uit dat de heffing van het griffierecht het voor verzoekers onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde rechtsgang. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers geen griffierecht verschuldigd zijn.
2.1.
Na beëindiging van de bijstand van verzoekers in 2020 hebben verzoekers herhaaldelijk een aanvraag ingediend om bijstand. Deze zijn telkens afgewezen.
2.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder bij brief van 8 april 2022 aan verzoekers gevraagd om vóór 15 april 2022 een aantal stukken in te leveren. Dit zijn onder andere een geldig paspoort of identiteitsbewijs, bewijs dat verzoekers de huur betalen, en bankafschriften van de laatste 3 maanden. Bij brief van 25 april 2022 heeft verweerder verzoekers uitgenodigd voor een gesprek op 3 mei 2022 met het verzoek om onder andere de volgende gegevens mee te nemen. Paspoorten, geen rijbewijzen of identiteitskaarten, een aantoonbare en verifieerbare verklaring waarin verzoekers aangeven hoe zij in hun levensonderhoud hebben voorzien en bewijs van huurbetalingen over de maanden maart en april 2022. In deze brief heeft verweerder ook vermeld dat indien de gevraagde gegevens niet, niet volledig of niet tijdig zijn ontvangen, de aanvraag van verzoekers niet in behandeling zal worden genomen.
2.3.
Op 13 april 2022 hebben verzoekers onder andere afschriften van hun bankrekening ingeleverd over de periode van 13 januari 2022 tot 13 april 2022.
2.4.
Verzoekers zijn verschenen op het gesprek van 3 mei 2022. Zij verklaren dat hun paspoorten kwijt zijn en dat zij alleen over een identiteitskaart beschikken. Verder zijn geen stukken ingeleverd.
2.5.
Bij brief van 3 mei 2022 heeft verweerder verzoekers uitgenodigd voor een gesprek op 10 mei 2022. Daarbij is aan verzoekers een hersteltermijn geboden om de gevraagde gegevens naar het gesprek van 10 mei 2022 mee te nemen. Verzoekers zijn niet verschenen op het gesprek.
2.6.
Volgens de rapportage van de betrokken klantmanager van de gemeente van
10 mei 2022 zijn de brieven van het college door de fraudeprevent – naar de voorzieningenrechter begrijpt, medewerker fraudeonderzoek – bezorgd op het adres van verzoekers.
2.7.
Op 8 juni 2022 hebben verzoekers afschriften van een bankrekening van hun zoon overgelegd waarop huurbetalingen voor de maanden januari, februari, maart en april 2022 staan en waarop transacties staan voor boodschappen in de maanden december 2021 tot en met april 2022.
2.8.
In bezwaar hebben verzoekers afschriften van hun bankrekening over de periode van 20 april tot en met 20 juli 2022 overgelegd en afschriften van de bankrekening van de zoon met betaling van de huur over de maand juli 2022. Ter zitting hebben verzoekers op hun telefoon laten zien dat zij sinds 16 juni 2022 nieuwe paspoorten hebben.
3. Bij bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag om bijstand op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat verzoekers niet binnen de geboden hersteltermijn de door verweerder gevraagde gegevens hebben overgelegd en verzoekers zonder bericht van verhindering niet zijn verschenen op de afspraak van 10 mei 2022.
4. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder de aanvraag onterecht buiten behandeling heeft gesteld. Verzoekers zijn in het bezit van een identiteitskaart en hebben die aan verweerder aangeboden. Inmiddels hebben zij nieuwe paspoorten. Een zoon van verzoekers doet regelmatig de boodschappen en betaalt de huur.
5.1
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5.2.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om de bezorging van de brief van 3 mei 2022 in twijfel te trekken, nu van de kant van verzoekers daarover wisselende verklaringen zijn afgelegd. Niet is in geschil dat verzoekers niet tijdig, ook niet na de geboden hersteltermijn, alle door verweerder gevraagde informatie hebben verstrekt en dat zij op de afspraak van 10 mei 2020 niet zijn verschenen. De voorzieningenrechter is, voorlopig oordelend, van oordeel dat dit verzoekers kan worden toegerekend en dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat voor de beoordeling van de uitkeringsaanvraag van verzoekers (een deel) van de gevraagde gegevens nodig zijn.
6.1.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat in de bezwaarprocedure een inhoudelijke heroverweging zal plaatsvinden.
6.2.
Uit de overgelegde bankafschriften van de zoon van verzoekers blijkt dat van zijn bankrekening over de periode van januari 2022 tot en met juli 2022 maandelijks de huur is betaald en wat boodschappen zijn betaald bij supermarkten. Uit de bankafschriften van verzoekers over de periode van 13 januari 2022 tot en met 13 april 2022 blijkt dat verzoekers maandelijks een huurtoeslag van € 234,- ontvangen, dat een aantal vaste lasten van deze rekening worden betaald en dat zij elke maand een bedrag van ongeveer € 100 of
€ 150,- pinnen van hun bankrekening. Zij hebben een schuld bij zorg en zekerheid van
€ 3.484,44.
6.3
Over het casino-bezoek heeft verzoeker verklaard dat hij voorafgaand aan een eerdere aanvraag heeft gegokt maar dat hij dit nu niet doet. Hij is bereid hulp te zoeken om het casino- bezoek tegen te gaan. Hij zegt dat hij in maart - naar de voorzieningenrechter begrijpt, 2022 - voor het laatst naar het casino is geweest. Een administratie van inkomsten en uitgaven, houdt hij niet bij. Een medewerker van de verhurende woningbouwvereniging heeft aan verweerder bericht dat verzoeker op 10 maart 2022 tijdens een comparitiezitting over aflossing van de huurschuld heeft gezegd dat hij voor een paar dagen werk heeft bij een kapper. Volgens verzoeker klopt dit niet en heeft hij slechts gezegd dat hij wilde proberen als kapper te gaan werken. In het vonnis van de kantonrechter van 23 maart 2022 staat als afspraak vermeld dat verzoekers, zodra het mogelijk is, meer gaan aflossen dan de € 50,- per maand. De voorzieningenrechter heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de informatie die vanuit de woningbouwvereniging aan verweerder is gegeven. Verzoekers hebben geen opgave gedaan van inkomsten uit kapperswerkzaamheden.
6.4.
Hoewel niet zonder betekenis is dat sinds de beëindiging van bijstand in 2020 inmiddels meerdere aanvragen om bijstand zijn afgewezen kan op dit moment niet worden voorbijgegaan aan het recente casino-bezoek en aan de verklaring dat verzoeker werkzaamheden verricht als kapper. Van deze activiteiten is geen administratie overgelegd zodat niet duidelijk is of en zo ja hoeveel inkomen wordt ontvangen uit de werkzaamheden. Dit betekent dat onvoldoende aannemelijk is dat verzoekers bijstandbehoevendheid zijn en dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.