In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die betrokken was bij de Klimaatbeweging, en de voorzitter van de Veiligheidsregio Haaglanden. De eiseres had een demonstratie aangevraagd die oorspronkelijk een route zou lopen van het hoofdkantoor van Shell naar het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Echter, de Veiligheidsregio legde beperkingen op aan de demonstratie, waardoor deze alleen statisch mocht plaatsvinden op een specifieke locatie tegenover het ministerie. De eiseres was van mening dat deze beperkingen in strijd waren met haar recht op protest en dat ze niet noodzakelijk of proportioneel waren, vooral gezien de coronamaatregelen die al in acht werden genomen.
De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Veiligheidsregio voldoende had onderbouwd dat de beperkingen gerechtvaardigd waren in het belang van de volksgezondheid, gezien de toenemende COVID-19 besmettingen. De rechtbank benadrukte dat de Veiligheidsregio een zekere beoordelingsruimte toekomt bij het stellen van beperkingen aan demonstraties, en dat de situatie op het moment van de beslissing bepalend was voor de rechtmatigheid van de opgelegde beperkingen. De rechtbank concludeerde dat de beperking tot een statische demonstratie en de specifieke locatie niet onredelijk waren, en dat het recht op demonstreren niet onmogelijk werd gemaakt.
De uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht op protest en de noodzaak om de volksgezondheid te beschermen in tijden van crisis. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiseres voldoende gelegenheid had om haar boodschap over te brengen, ondanks de opgelegde beperkingen. De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.