ECLI:NL:RBDHA:2022:8477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen op demonstratie in verband met COVID-19 en recht op protest

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die betrokken was bij de Klimaatbeweging, en de voorzitter van de Veiligheidsregio Haaglanden. De eiseres had een demonstratie aangevraagd die oorspronkelijk een route zou lopen van het hoofdkantoor van Shell naar het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Echter, de Veiligheidsregio legde beperkingen op aan de demonstratie, waardoor deze alleen statisch mocht plaatsvinden op een specifieke locatie tegenover het ministerie. De eiseres was van mening dat deze beperkingen in strijd waren met haar recht op protest en dat ze niet noodzakelijk of proportioneel waren, vooral gezien de coronamaatregelen die al in acht werden genomen.

De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Veiligheidsregio voldoende had onderbouwd dat de beperkingen gerechtvaardigd waren in het belang van de volksgezondheid, gezien de toenemende COVID-19 besmettingen. De rechtbank benadrukte dat de Veiligheidsregio een zekere beoordelingsruimte toekomt bij het stellen van beperkingen aan demonstraties, en dat de situatie op het moment van de beslissing bepalend was voor de rechtmatigheid van de opgelegde beperkingen. De rechtbank concludeerde dat de beperking tot een statische demonstratie en de specifieke locatie niet onredelijk waren, en dat het recht op demonstreren niet onmogelijk werd gemaakt.

De uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht op protest en de noodzaak om de volksgezondheid te beschermen in tijden van crisis. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiseres voldoende gelegenheid had om haar boodschap over te brengen, ondanks de opgelegde beperkingen. De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4126

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres], wonend in [woonplaats], eiseres

en

de voorzitter van de Veiligheidsregio Haaglanden, verweerder

(gemachtigde: mr. J.V. de Kort).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2020 heeft verweerder besloten een demonstratie te beperken.
Bij besluit van 6 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2022 via een beeldverbinding. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens aanwezig was mr. [A], van de gemeente Den Haag en [B], mede organisator.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. [B] heeft kennisgeving gedaan van een demonstratie door Klimaatbeweging bij het hoofdkantoor van Shell te Den Haag op dinsdag 12 oktober 2020. Zij verwachtte met 30 deelnemers een route te lopen met het startpunt bij het hoofdgebouw van Shell en te eindigen voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Het doel van de demonstratie was het tonen van de connectie tussen Shell en EZK. Eiseres is medeorganisator en zou aan deze demonstratie deelnemen. Verweerder heeft bepaald dat de demonstratie in het belang van de gezondheid beperkt moest blijven tot een statische demonstratie op een locatie tegenover EZK. Dit had te maken met het beheersen en bestrijden van het Coronavirus en de verkeersveiligheid. Volgens eiseres was het besluit van verweerder in strijd met het recht op protest.
Wat heeft verweerder beslist?
2. Verweerder heeft op grond van artikel 5 van de Wet openbare manifestaties (Wom) de beperking gesteld dat de demonstratie statisch, en op een specifieke locatie, tegenover EZK, plaats zou vinden.
Wat zijn de regels?
3. Het beroep dient te worden beoordeeld op grond van de Wom. Op grond van deze wet kan verweerder voorschriften of beperkingen stellen aan een voorgenomen demonstratie of een demonstratie verbieden, onder meer in het belang van de volksgezondheid.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres voert, kort samengevat, het volgende aan. Allereerst stelt zij dat de beperkingen niet noodzakelijk en disproportioneel zijn. De beperking tot een statische demonstratie betekent effectief een demonstratieverbod. De vorm van de demonstratie hangt nauw samen met de kern van het protest; het verband tonen tussen Shell en EZK. In het kader van de corona-maatregelen was bij de aanvraag al aangegeven dat de demonstratie beperkt zou blijven tot 30 personen, er mondkapjes gedragen zouden worden en dat er een corona-bewaker meegenomen zou worden. Dit ging verder dan de toen geldende landelijke maatregelen. Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom de looproute een risico zou opleveren voor de volksgezondheid.
Ook de beperking qua locatie is onvoldoende gemotiveerd. In het bestreden besluit staat enkel dat het vanwege “het voorgaande” niet mogelijk was om op de stoep voor EZK te demonstreren. “het voorgaande” was daarentegen uitleg over waarom de demonstratie alleen statisch kon plaatsvinden. De locatie is daarmee onvoldoende gemotiveerd.
Eiseres stelt verder dat de overweging van verweerder dat het risico bestond dat er ook mensen van Code Rood en Extinction Rebellion zich bij het protest zouden aansluiten onvoldoende reden kon zijn om de beperkingen op te leggen.
Tot slot verwijst eiseres naar de boerenprotesten die grootschalig plaatsgevonden hebben en waarbij wel een route gelopen is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit een volledige heroverweging is van het primaire besluit. De gronden die zien op gebreken van het primaire besluit zullen, voor zover die zijn hersteld in het bestreden besluit, niet besproken worden.
6. Verweerder mag alleen beperkingen aan een demonstratie stellen als een van de in artikel 2 van de Wom vermelde belangen, waaronder de bescherming van de gezondheid en het belang van het verkeer, dat vordert. Verweerder komt hierbij een zekere beoordelingsruimte toe en het is aan hem om aan de hand van de lokale omstandigheden een inschatting te maken of, en zo ja, welke beperkingen en voorschriften aan een demonstratie moeten worden gesteld ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De rechter moet vervolgens beoordelen of verweerder terecht bepaalde beperkingen en voorschriften aan een demonstratie heeft gesteld. [1] Hierbij moet naar het oordeel van de rechtbank worden gekeken naar het moment van het primaire besluit en de feiten en omstandigheden die op dat moment bekend waren, waaronder de op dat moment actuele inzichten over het Coronavirus. [2]
6.1
In het bestreden besluit en in het verweerschrift heeft verweerder de ontwikkelingen met betrekking tot de COVID-19 pandemie gedetailleerd uiteengezet tot aan het moment dat hij moest beslissen over de kennisgeving van eisers. Verweerder heeft toegelicht dat de situatie op het moment dat hij moest beslissen aan het verslechteren was. Er waren meer besmettingen waar verweerder al op aan het anticiperen was.
Beperkingen gerechtvaardigd?
Demonstratie: statisch in plaats van dynamisch7. De rechtbank overweegt dat verweerder de beperking van een statische demonstratie heeft gesteld, omdat deze beperking voor alle demonstraties nieuw beleid werd. Het streven van verweerder om de maatregelen voor iedereen gelijk te houden staat echter op gespannen voet met de Wom. In het onder 6 beschreven beoordelingskader geldt immers dat voor elke demonstratie een eigen afweging moet worden gemaakt over de vraag of de belangen genoemd in de Wom een bepaalde beperking vorderen en of deze proportioneel moet worden geacht. De rechtbank is echter van oordeel dat niet uitgesloten is dat in bijzondere omstandigheden de wens van verweerder om één lijn trekken en voor alle demonstraties slechts statisch toe te staan, aan deze maatstaf kan voldoen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderbouwd dat, gelet op de bijzondere situatie op het moment dat verweerder moest beslissen over de kennisgeving van eiseres ten behoeve van Klimaatbeweging, de beperking voor een statische demonstratie ook in dit concrete geval werd gevorderd door het belang van de volksgezondheid en dat deze beperking proportioneel was. Vaststaat immers dat het risico bij een statische demonstratie kleiner is dan bij een demonstratie waarbij verschillende mensen door elkaar lopen. Daarbij heeft verweerder ook de associatie tussen eiseres en andere actiegroepen mogen meewegen. Eiseres heeft de kennisgeving gedaan onder naam “Klimaatbeweging” en dus niet alleen op persoonlijke titel. De klimaatbeweging is een term die gebruikt wordt voor organisaties en individuen die zich bezighouden met activiteiten rond het thema klimaat verandering. Zij dringen aan op maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan, zoals stimulering van duurzame energie. Naast protestmarsen en petities, probeert de beweging door lobby investeerders te beïnvloeden. Ook worden klimaatkampen en directe acties georganiseerd. Dit maakt dat verweerder mag kijken naar de eventuele risico’s van een dergelijke demonstratie. Daarbij merkt de rechtbank op dat de associatie weliswaar een onderdeel was van de besluitvorming maar dat dit niet de dragende overweging was. Voor de toelaatbare beperking is ook van belang dat het recht op demonstreren niet onmogelijk is gemaakt en de beperking niet zo ingrijpend is dat het doel van het protest onmogelijk wordt maakt.
9. De rechtbank is van oordeel dat ook de beperking van de specifieke locatie gerechtvaardigd is. Verweerder heeft in dat kader terecht verwezen naar de COVID-19 situatie die ten tijde van het bestreden besluit ernstig was. Verweerder heeft ook beschreven dat dit te maken had met de beschikbare ruimte voor de inzet van de politie om de regels te handhaven. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat bij een dynamische demonstratie naleving van de 1,5 meter afstandsregel lastig is en dat tijdens de mars omstanders zich tussen de deelnemers kunnen mengen.
Ter zitting heeft verweerder aanvullend aangegeven dat de beperking tot een statische demonstratie als hoofdreden de COVID-19 situatie had. Verweerder stelt dat dit al genoeg zou zijn voor een gerechtvaardigde beperking. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke beperking, met die reden, voldoende gerechtvaardigd werd op dat moment in de COVID-19 situatie.
Plaats van demonstratie10. In de kennisgeving was het trottoir vlak voor het ministerie van Economische Zaken en Klimaat door eiseres genoemd als het gebied waarin zou worden gedemonstreerd. Het standpunt van verweerder is dat deze locatie ten tijde van de COVID-19 situatie ongeschikt was voor een demonstratie in verband met de breedte van het trottoir, de in- en uitloop van personen bij het ministerie en andere verkeersbewegingen. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Met het aanwijzen van een locatie aan de overzijde van de Prins Clauslaan binnen hoor- en zichtafstand van het ministerie werd met een betoging op deze plaats het betogingsrecht niet illusoir. Met die nabijheid werd de betogers met de te gebruiken hulpmiddelen voldoende gelegenheid geboden om de connectie tussen Shell en het ministerie zichtbaar te maken.
Frustratie
11. Ter zitting heeft eiseres haar frustratie geuit over de gang van zaken gedurende de procedure voordat het beroep werd ingesteld, waaronder ook de communicatie met verweerder. De rechtbank ziet dat dit vervelend kan zijn geweest maar is van oordeel dat dit onvoldoende is om het beroep gegrond te verklaren.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Bruijne, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie voor het volledige beoordelingskader de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2437 rechtsoverweging 5 tot en met 5.3.
2.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 20 mei 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:4817).