ECLI:NL:RBDHA:2022:8472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
09/000731-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor zwaar lichamelijk letsel door schuld en voorhanden hebben van een vuurwapen

Op 23 augustus 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schuld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om tot een veroordeling te komen. Echter, de rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld met een vuurwapen, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De feiten vonden plaats op 30 december 2021 in Leiden, waar de verdachte met een vuurwapen speelde en niet voldoende heeft geverifieerd of het wapen geladen was. Dit resulteerde in een schotwond bij het slachtoffer, die meerdere darmperforaties en een botbreuk opliep. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die de benadeelde partij heeft geleden, met een schadevergoeding van € 22.283,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/000731-22
Datum uitspraak: 23 augustus 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te Leiden,
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 16 juni 2022 (pro forma) en 9 augustus 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.P. Stipdonk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 9 augustus 2022 - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 december 2021 te Leiden, in elk geval in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, op korte afstand van voornoemde [slachtoffer]
met een vuurwapen in de buik, in elk geval in het lichaam, van voornoemde
[slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 december 2021 te Leiden, in elk geval in Nederland,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
- met een vuurwapen heeft gespeeld en/of
- zich er niet, althans niet voldoende, van heeft vergewist of dat vuurwapen geladen
was en/of
- dat (geladen) vuurwapen in de richting van de buik, in elk geval het lichaam, van
voornoemde [slachtoffer] heeft gericht en/of gehouden en/of
- de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, althans niet heeft voorkomen dat
dat vuurwapen is afgegaan,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar
lichamelijk letsel, te weten buikletsel (
meerdere perforatie(s) van de darm(en) en/of een botbreuk van het darmbeen (links)), heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk
letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts-
of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
2
hij op of omstreeks 30 december 2021 te Leiden, in elk geval in Nederland, een
wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
(semi)automatisch werkend gas/alarmpistool, van het merk Zoraki, type onbekend,
kaliber 7,65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of
pistool, voorhanden heeft gehad;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen verklaard. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.3.
Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank is, conform de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder 1 primair tenlastegelegde. De rechtbank zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021383819, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden en Bollenstreek, districtsrecherche Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 632).
Feit 1 subsidiair en feit 2:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 augustus 2022, voor zover inhoudende:
Ik pakte het wapen om het te laten zien. Toen ging het af.
2. Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , opgemaakt op 16 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 339, 346):
Hij ging spelen met het wapen. Ik zei nog: "Maat kanker op met dat wapen". En opeens paf. Hij zegt tegen die gozer: "is geladen" Je gaat toch hem niet vragen, je gaat toch zelf kijken. Plus je weet er zit altijd eentje in toch. Er zit altijd een kogel in toch? Ook als je dingen eruit haalt. Je moet zelf kijken. En toen 'paf'.
A: Hij zat te laden in de keuken. Hij vroeg die gozer of die geladen was. Die gozer zegt nee. Die gozer ging zijn handen wassen en zegt nee. Maar was wel geladen en toen schiet ie mij.
V: Dus [verdachte] vroeg aan de onbekende man of het wapen geladen was? De onbekende man zegt nee.
A: Hij zou mij bang maken. Ga je niet doen toch? Hij had gedronken. Dan ga je eerst kijken of er een kogel in zit. Maar nee hoor, hij schiet mij neer.
V: Heb jij ook gezien dat het wapen ontladen werd?
A: Ja ik had gezien. Testen, echt laden.
3. Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , opgemaakt op 22 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 351-353):
Aan jou is de vraag gesteld wie er allemaal bij jou waren vlak voor het schietincident. Jouw antwoord was:
ik was in mijn kamer en [naam] , mijn maat, was in zijn kamer. Toen ging hij naar [naam] zijn kamer en een beetje zuipen en met een wapen spelen. Maar ik was ziek, ik ging niks doen, ik ging niet zuipen. Toen kwam die gozer die je zag in Opsporing Verzocht. Met wapen, bullshit. En in de keuken gebeurde het.
Wie bedoel je met "Toen ging hij naar [getuige] in zijn kamer en een beetje zuipen en met een wapen spelen".
A: Daar bedoel ik [verdachte] mee.
V: Wat bedoel je met een wapen spelen?
A: Beetje kijken hoe het werkt. Kogel erin doen. Kijken hoe het wapen werkt. In de keuken ging hij kijken hoe het werkt. Los maken. Kogel erin enzo.
V: Wat voor wapen heb je het hier over?
A: Een vuurwapen, klein handvuurwapen. Kleiner als jullie dienstpistool.
V: Aan jou werd de vraag gesteld: " [verdachte] zou degene geweest zijn die jou heeft neergeschoten. Van wie was het vuurwapen?" Jij gaf als antwoord:
ik denk van hem. Ik weet weer wat, het komt allemaal terug. Hij zegt tegen die gozer: "is geladen" Je gaat toch hem niet vragen, je gaat toch zelf kijken. Plus je weet er zit altijd eentje in toch. Er zit altijd een kogel in toch? Ook als je dingen eruit haalt. Je moet zelf kijken. En toen 'paf'.
V: Wie bedoel je met hem?
A: [verdachte]
V: Er werd ook gevraagd of jij kon omschrijven welke wapenhandelingen jij gezien hebt. Jij gaf als antwoord. "
Hij zat te laden in de keuken. Hij vroeg die gozer of die geladen was. Die gozer zegt nee. Die gozer ging zijn handen wassen en zegt nee. Maar was wel geladen en toen schiet ie mij."
Wie bedoel je met "Hij zat te laden in de keuken"?
A: [verdachte]
V: Wie bedoel je met "Hij vroeg die gozer of die geladen was"?
A: Hij is [verdachte] en de gozer is de onbekende man.
Ik zat gewoon met [verdachte] te praten in de keuken terwijl [verdachte] met het wapen aan het spelen was, Osman was het vuurwapen aan het laden en ontladen en ik zei hé jongens ik vind het niet leuk dat jullie hier met wapens zijn. Maar [verdachte] luistert nooit en toen ging het wapen plotseling af. [verdachte] stond en ik stond ook. Hij is
met mij aan het praten, haalt het wapen iets omhoog en plots gaat het af.
V: Aan jou werd gevraagd of je hebt gezien dat het wapen ontladen werd. Jij verklaarde:
"
Ja ik had gezien. Testen, echt laden."
V: Wie voerde deze handelingen uit?
A: [verdachte] .
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 december 2021, voor zover inhoudende (p. 26):
Op donderdag 30 december 2021, omstreeks 00.50 uur, kregen wij, verbalisanten
van het operationeel Centrum Den Haag de melding dat er iemand beschoten
zou zijn op de [adres] te Leiden. Omstreeks 00.55 uur kwamen wij ter plaatse bij het pand op de [adres] te Leiden. Ik zag dat wij door een keuken liepen waar een pan met eten op de grond lag en slippers op de grond lagen die uitgeschopt leken. Ik zag dat er een plas bloed op de vloer was. Ik zag dat dit ter hoogte van het fornuis was. Ik ging linksaf de kamer in en zag dat er rechts een bed stond waarop bloed zat. Ik zag dat rechtsachter in de kamer een man op een bank lag die aan het overgeven was. Ik, [verbalisant] , zag dat het slachtoffer een klein gat in zijn rechteronderbuik had.
5. Het proces-verbaal van verhoor [getuige] , opgemaakt op 31 december 2021, voor zover inhoudende (p. 44):
Ik was voor het schietincident was ik met een andere kennis van mij in mijn kamer aan het chillen, dat is [verdachte] . Dat is een vriend van mij en het slachtoffer. [verdachte] zei tegen mij dat hij weg ging en even later terug zou komen.
Tussen 20 en 40 minuten hoorde ik die knal door mijn headset heen. Ik liep naar de keuken. Ik zag mijn vriend [slachtoffer] in keuken op de grond liggen, neergeschoten. [verdachte] stond daar ook bij. [verdachte] en die jongen liepen de woning uit.
6. Het proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] Leiden), opgemaakt op 2 februari 2022, voor zover inhoudende (p. 364, 366):
Op donderdag 30 december 2021 om 02:10 uur kwamen wij voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] , [postcode] Leiden.
Wij zagen - op het vloertapijt een koperkleurige hulslag, foto 16;
- deze huls was voorzien van een bodemstempel met de tekst "32 AUTO CBC". Door verbalisant [naam] werd de huls veiliggesteld onder SIN [AAPB2702NL].
7. Een geschrift, te weten het NFI rapport (verkort) munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Leiden op 30 december 2021, opgemaakt op 7 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 410):
1. De afvuursporen in de huls [AAPB2702NL], worden verwacht wanneer deze is
verschoten met een (semi -)automatisch werkend gas/alarmpistool, merk Zoraki, dat
geschikt is gemaakt voor het verschieten van patronen van het kaliber
7,65mm Browning.
8. Een geschrift, te weten de letselbeschrijving van [slachtoffer] , opgemaakt door Forensisch arts KNMG, A.M. de Booij-Fuite op 4 augustus 2022, voor zover inhoudende (los toegevoegd aan het dossier, p. 3):
Betrokkene werd op 30-12-2021 opgenomen in het LUMC met een schotwond rechts onder in de buik. Er was sprake van verschillende darmperforaties in de dunne en de dikke darm die operatief moesten worden gehecht. Daarnaast had betrokkene een bloeding rondom de endeldarm en een botbreuk van het darmbeen rechts. De kogel werd aangetroffen in de linker bil en is voor zover bekend niet verwijderd. Door het letsel had betrokkene veel bloed verloren en kreeg diverse bloedtransfusies. In de loop van de opname traden verschillende complicaties op waardoor (her)operaties nodig waren. De verschillende delen van de darm werden aan elkaar gehecht en een stoma aangebracht. In de buik en het kleine bekken was sprake van abcesvorming, waarvoor drainage nodig was en behandeling met antibiotica. Andere complicaties waren een longontsteking door COVID, een verlamming van de spieren waarmee de voet kan worden geheven (linkervoet) en PTSS-klachten die medicamenteus werden behandeld waardoor een laag natriumgehalte ontstond dat met vochtbeperking en andere medicatie weer hersteld moest worden. Betrokkene was in het LUMC opgenomen van 30-12-2021 tot en met 21-02-2022, aanvankelijk tot en met 25-01-2022 op de afdeling Intensive Care, daarna op de afdeling Chirurgie. Gezien de uitgebreidheid en ernst van de letsels is het aannemelijk dat het letsel niet volledig zal genezen. Over de termijn voor verdere genezing kan geen uitspraak worden gedaan. Het letsel is te waarderen als (potentieel) levensbedreigend letsel.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. In de vroege ochtend van 30 december 2021 kwam er bij de politie een melding binnen dat iemand was beschoten op [adres] te Leiden. De verbalisanten troffen ter plaatse de latere aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aan. [slachtoffer] was gewond geraakt, nadat hij werd getroffen door een kogel, afkomstig uit een vuurwapen dat de verdachte op het moment dat het wapen afging in zijn hand heeft gehad. De rechtbank dient te beoordelen of het letsel van de aangever is ontstaan door schuld van de verdachte in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het letsel van aangever als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd, dan wel als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de beroepsbezigheden van aangever is ontstaan. Uit de letselverklaring van [slachtoffer] volgt dat hij (potentieel) levensbedreigend letsel heeft opgelopen, bestaande uit meerdere darmperforaties, een botbreuk in het darmbeen en dat het gezien de uitgebreidheid en ernst van de letsels aannemelijk is dat het letsel niet volledig zal genezen. Zo heeft hij nog altijd een stoma en bestaat de mogelijkheid dat hij deze de rest van zijn leven nodig zal hebben. De rechtbank is van oordeel dat het hierboven omschreven letsel en het gegeven dat [slachtoffer] mogelijk niet (geheel) daarvan zal herstellen zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Schuld
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de verdachte enig strafrechtelijk verwijt in de zin van artikel 308 Sr kan worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 308 Sr heeft een andere betekenis dan het begrip schuld dat in het normale spraakgebruik wordt gehanteerd. Voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 308 Sr moet sprake zijn van een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid in die zin, dat anders gehandeld had moeten worden (verwijtbaarheid) en ook anders gehandeld had kunnen worden (vermijdbaarheid). Tussen de gemaakte fouten en het letsel moet voldoende oorzakelijk verband bestaan en er moet sprake zijn van voorzienbaarheid van de mogelijke gevolgen. Bij de beoordeling komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld.
De verklaringen van de verdachte en de aangever
De verklaringen van [slachtoffer] en de verdachte over hetgeen heeft plaatsgevonden staan lijnrecht tegenover elkaar. [slachtoffer] heeft herhaaldelijk verklaard dat de verdachte samen met een onbekend gebleven persoon in zijn woning was op 30 december 2021 en dat de verdachte met het betreffende wapen aan het spelen was. Ook zou de verdachte aan de onbekend gebleven persoon hebben gevraagd of het wapen geladen was. Nadat [slachtoffer] de verdachte er op aansprak dat hij bezig was met een wapen, hief deze het wapen enigszins op en ging het af. [slachtoffer] heeft ook verklaard dat de verdachte het wapen niet op hem had gericht.
De verdachte heeft op zijn beurt verklaard dat hij het wapen heeft gevonden in de keukenla van [slachtoffer] , dat hij toen niet wist dat het om een wapen ging en dat hij het heeft opgepakt en het wilde laten zien aan [slachtoffer] . Het wapen lag volgens de verdachte plat op zijn hand toen het ineens af ging. De verdachte wist naar eigen zeggen aanvankelijk niet waar de knal vandaan kwam en het wapen bleef plat op zijn hand liggen.
De rechtbank acht de lezing van de gebeurtenissen van de verdachte ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. De verdachte stelt dat hij het wapen gevonden heeft in de keukenla, maar dat hij op dat moment niet wist dat het een wapen was. Voorop staat dat onduidelijk blijft waar het wapen vandaan is gekomen. Zelfs als de rechtbank mee zou gaan met de lezing van de verdachte dat het wapen in de keukenla lag, dan is het nog altijd vreemd dat de verdachte niet zou hebben geweten dat het ging om een wapen toen hij dit pakte. De verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij eerder bij [slachtoffer] een gaspistool heeft gezien en dat hij [slachtoffer] daarom wilde confronteren met het wapen dat hij in de keukenla aantrof. Dit betekent dat het op dat moment voor de verdachte duidelijk was dat het voorwerp dat hij – volgens zijn eigen verklaring – in de la had aangetroffen in elk geval aan de uiterlijke kenmerken van een wapen voldeed en dat hij daarmee, juist omdat hij ook heeft verklaard geen verstand van wapens te hebben, dus uiterst behoedzaam om had moeten gaan.
De verklaring van de verdachte dat het wapen plat op zijn hand lag en dat hij dit niet voelde afgaan acht de rechtbank eveneens volstrekt onaannemelijk. Het is een feit van algemene bekendheid dat het afvuren van een vuurwapen een zekere terugslag met zich brengt. Er treedt een ontstekingsmechanisme in werking dat een terugslag en een (harde) knal veroorzaakt. In het algemeen geldt hiervoor dat hoe groter het kaliber van het wapen is, hoe groter de terugslag zal zijn. Dat de verdachte niet wist waar de knal vandaan kwam terwijl hij het wapen in zijn hand had, is naar het oordeel van de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Gelet op het voorgaande schuift de rechtbank de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde.
Het scenario dat [slachtoffer] heeft geschetst, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijker en daar zal de rechtbank dan ook van uitgaan. De rechtbank kent in het bijzonder gewicht toe aan het feit dat [slachtoffer] de situatie niet erger heeft gemaakt dan deze was. Zo is hem gevraagd of de verdachte het wapen op hem had gericht en [slachtoffer] heeft hierop geantwoord dat het wapen niet op hem gericht was. Ook heeft [slachtoffer] consistent verklaard dat de verdachte met het wapen heeft gespeeld en aan de andere man heeft gevraagd of het geladen was.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op de bewuste avond verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest. De verdachte had anders kunnen en moeten handelen. De verdachte heeft een vuurwapen in zijn handen gehad in een woning waar meerdere personen aanwezig waren en hij heeft hiermee gespeeld, terwijl hij bovendien nog heeft gevraagd of het geladen was. Het is een feit van algemene bekendheid dat met vuurwapens dodelijk letsel kan worden veroorzaakt en dat deze daarom levensgevaarlijk en bovendien illegaal zijn. Dat de verdachte heeft gevraagd of het wapen geladen was, toont voor de rechtbank aan dat hij zich heel goed bewust was van de risico’s die vuurwapens met zich brengen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] door de kogel uit het wapen is geraakt, als gevolg waarvan hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen.
Omdat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, is het een gegeven dat de verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad. Daarom acht de rechtbank feit 2 eveneens wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 30 december 2021 te Leiden aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig
- met een vuurwapen heeft gespeeld en
- zich er niet voldoende van heeft vergewist of dat vuurwapen geladen was en
- dat (geladen) vuurwapen in de richting van de buik, in elk geval het lichaam, van
[slachtoffer]heeft gehouden en niet heeft voorkomen dat dat vuurwapen is afgegaan, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar
lichamelijk letsel, te weten buikletsel (meerdere perforatie(s) van de darm(en) en/of een botbreuk van het darmbeen (links)), heeft bekomen;
2
hij op 30 december 2021 te Leiden een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi)automatisch werkend gas/alarmpistool, van het merk Zoraki, type onbekend, kaliber 7,65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van eendaadse samenloop en verzoekt de rechtbank om een straf op te leggen die niet hoger is dan het reeds uitgezeten voorarrest. Tevens verzoekt de raadsman om de voorlopige hechtenis van de verdachte met onmiddellijke ingang op te heffen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen en hij heeft met dit vuurwapen zwaar lichamelijk letsel toegebracht aan de aangever. Het letsel was zodanig dat de aangever in levensgevaar is geweest en mogelijk niet meer volledig zal herstellen. De verdachte is na het incident vertrokken en heeft de aangever gewoon achtergelaten. De verdachte heeft vervolgens geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, wat ook blijkt uit de omstandigheid dat de verdachte na het incident twee maanden onvindbaar is geweest voor de politie. De verdachte lijkt desondanks het kwalijke van zijn handelen niet in te zien en heeft ter terechtzitting laten blijken dat hij het voornamelijk onrechtvaardig vindt dat hij vast zit. De rechtbank rekent hem dit alles aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 juli 2022. Hieruit volgt onder meer dat de verdachte een omvangrijk strafblad heeft en reeds eerder is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor geweldsdelicten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals hij deze ter terechtzitting heeft toegelicht. Deze persoonlijke omstandigheden zijn echter niet van dusdanig gewicht dat zij invloed hebben op de hoogte van de op te leggen straf.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman om opheffing van de voorlopige hechtenis en onmiddellijke invrijheidsstelling af.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 22.283,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.283,00 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft voorts verzocht om het voorbehoud om nog aanvullend schadevergoeding te vorderen, aangezien er nog geen medische eindsituatie is.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade te matigen en zich gerefereerd ten aanzien van de immateriële schade. De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Het verweer van de verdediging dat de opgevoerde kosten, al dan niet ten dele, onder de ziektekostenverzekering vallen en daarom dus gematigd moeten worden, volgt de rechtbank niet, omdat het hier niet gaat om ziektekosten. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 20.000,00. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag recht doet aan de schade die de benadeelde partij heeft geleden tot aan het moment van deze uitspraak. Ten aanzien het verzochte voorbehoud om nog een aanvullend verzoek tot schadevergoeding in te dienen, merkt de rechtbank het volgende op. Toekomstige schade kan op grond van artikel 6:105 BW “na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden”. Dat kan alleen als voldoende concreet onderbouwd wordt dat deze schade ook daadwerkelijk zal worden geleden. In dit geval is niet bekend of er nog toekomstige schade zal worden geleden door het bewezenverklaarde. Dit valt dan ook buiten de reikwijdte van het strafproces en de benadeelde partij kan zich, indien op een later moment nog meer schade ontstaat, wenden tot de civiele rechter.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering in zijn geheel toewijzen, te weten een bedrag van € 22.283,00, bestaande uit € 2.283,00 aan materiële schade en € 20.000 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 30 december 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom aansprakelijk voor schade die door dit feit aan de benadeelde partij is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 22.283,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] . Indien het verschuldigde bedrag niet wordt betaald of kan worden verhaald, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 146 dagen. Toepassing van de gijzeling heft de opgelegde betalingsverplichting niet op.
Indien de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, is hij niet verplicht om dat deel te betalen aan de Staat en indien de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, is de verdachte niet verplicht om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 57, 308 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van NEGEN (9) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 22.283,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 22.283,00, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 146 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verhagen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 augustus 2022.