ECLI:NL:RBDHA:2022:844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
NL21.18214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning had aangevraagd. De aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat verzoeker niet was verschenen bij de benodigde loketten. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van zijn bezwaar in Nederland kon afwachten.

De voorzieningenrechter constateerde echter dat de gemachtigde van verzoeker had verklaard dat verzoeker inmiddels in Turkije verbleef. Hierdoor kon de staatssecretaris geen maatregelen treffen om verzoeker uit Nederland te verwijderen, wat de basis vormde voor het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker geen belang had bij de gevraagde voorziening, aangezien hij zich niet in Nederland bevond.

Op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd de uitspraak gedaan zonder zitting. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was en wees het af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18214

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 februari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 november 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet in behandeling genomen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Namens verzoeker is op 19 augustus 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. Daarbij is verklaard dat hij op dat moment in Nederland verbleef. Verweerder heeft verzoeker daarop twee maal in de gelegenheid gesteld om bij een loket te verschijnen om de aanvraag compleet te maken en de verschuldigde leges te betalen. Omdat verzoeker niet is verschenen heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen. Verweerder heeft daarbij betrokken dat verzoeker op dat moment niet (meer) in Nederland verbleef maar met zijn moeder was teruggereisd naar Turkije. Dat bleek uit een schriftelijke reactie van de gemachtigde van verzoeker en uit een door verzoeker ingediende aanvraag om afgifte van een visum voor kort verblijf.
3. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om verweerder op te dragen zich te onthouden van iedere maatregel strekkende tot verwijdering van verzoeker uit Nederland, tot op het namens hem ingediende bezwaarschrift is beslist.
4. De voorzieningenrechter vindt het zeer merkwaardig dat de gemachtigde van verzoeker namens hem om de onder 3 weergegeven voorlopige voorziening heeft verzocht. De gemachtigde heeft namelijk zelf verklaard dat verzoeker (inmiddels) in Turkije verblijft. Verweerder
kandus geen maatregelen treffen om hem uit Nederland te verwijderen. Verzoeker heeft helemaal geen belang bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening. Dat in het primaire besluit staat vermeld dat verzoeker kan worden uitgezet, maakt dit niet anders. Omdat verzoeker zich ten tijde van het besluit niet in Nederland bevond, kan het primaire besluit niet als terugkeerbesluit worden aangemerkt. [1] De vermelding in het besluit, dat verzoeker Nederland en de EU binnen vier weken moet verlaten en dat hij anders kan worden uitgezet, zijn dan ook niet op enig rechtsgevolg gericht. Deze opmerkingen zijn kennelijk opgenomen omdat in de aanvraag was verklaard dat verzoeker in Nederland verbleef, hoewel dat (later) niet (meer) het geval was.
5. Vanwege het ontbreken van procesbelang is het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Een terugkeerbesluit kan namelijk alleen worden uitgevaardigd ten aanzien van een onderdaan van een derde land die op het grondgebied van een van de lidstaten aanwezig is. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2021,