In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 26 juli 2022, hield in dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling werd genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij niet aan Bulgarije zou worden overgedragen voordat op zijn beroep was beslist.
De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel in deze procedure een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventuele bodemprocedure. De rechter stelde vast dat er sprake was van onverwijlde spoed, gelet op de belangen van verzoeker, die zich in vreemdelingenbewaring bevond. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoeker om de uitkomst van zijn beroep in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij de overdracht aan Bulgarije. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen.
Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op € 759 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, conform de relevante wetgeving.