ECLI:NL:RBDHA:2022:84

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
09/135772.21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 10 januari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 oktober 2018 in Leiden een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, reed met zijn auto op de verkeerde weghelft en botste tegen een fietser, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos en onvoorzichtig rijgedrag. De verdachte had alcohol gedronken en was tijdens het rijden afgeleid door een sigaret die op de grond viel. Hierdoor verloor hij tijdelijk zijn aandacht voor het verkeer, wat leidde tot de aanrijding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar. De rechtbank overwoog dat het letsel van de fietser ernstig was en dat de verdachte eerder in aanraking was gekomen met de wet voor vergelijkbare feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van de feiten en de recidive zwaarwegend genoeg om een onvoorwaardelijke straf op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/135771-21
Datum uitspraak: 10 januari 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ),
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 27 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Ariese en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Weisfelt naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 31 oktober 2018 te Leiden, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, (de Zijlsingel), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde en/of (vervolgens)
- heeft gereden terwijl hij een hoeveelheid alcohol had genuttigd en/of (vervolgens)
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of het besturen van zijn motorrijtuig, immers was hij bezig met het doven van een vlammetje en/of sigaret en/of (vervolgens)
- niet voldoende rechts heeft gereden waardoor hij op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en/of (vervolgens) in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende bestuurder van een fiets, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een (boven)arm fractuur (links) en/of een gebroken ellepijp en/of spaakbeen (rechts), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde of vierde lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2018 te Leiden als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Zijlsingel, als volgt heeft gehandeld: hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde en/of (vervolgens)
- heeft gereden terwijl hij een hoeveelheid alcohol had genuttigd en/of (vervolgens) - onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of het besturen van zijn motorrijtuig, immers was hij bezig met het doven van een vlammetje en/of sigaret en/of (vervolgens)
- niet voldoende rechts heeft gereden waardoor hij op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en/of (vervolgens) in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende bestuurder van een fiets, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 31 oktober 2018 te Leiden, als bestuurder van een motorrijtuig (auto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven;
3
hij op of omstreeks 31 oktober 2018 te Leiden als bestuurder van een motorrijtuig (auto) heeft gereden op de weg, de Zijlsingel, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 31 oktober 2018 heeft op de Zijlsingel te Leiden een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een automobilist en twee fietsers. De verdachte reed als bestuurder van de personenauto op de Zijlsingel in de richting van de Lage Rijndijk. De verdachte had alcohol gedronken. De verdachte heeft, terwijl hij aan het rijden was, een sigaret aangestoken. Op een gegeven moment verplaatste hij zijn aandacht van de weg en het verkeer naar zijn sigaret die op de grond was gevallen. Hierdoor is hij met zijn auto op de verkeerde weghelft - de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer - terechtgekomen. Op dat moment reden twee fietsers op het fietspad van de Zijlsingel, in de richting van de Hoge Rijndijk. De auto van de verdachte raakte in botsing met in ieder geval één van de fietsers, genaamd
[slachtoffer] .
[slachtoffer] heeft bij de aanrijding letsel opgelopen. Zij heeft een breuk in haar linker bovenarm, net onder het schoudergewricht en een breuk in zowel het spaakbeen als de ellepijp van haar rechter onderarm.
Over deze feiten en omstandigheden, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie.
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats op de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet1994 (hierna: WVW). Hiertoe dient de rechtbank te beoordelen of het handelen van de verdachte is aan te merken als roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend. Indien daarvan geen sprake is, dient de rechtbank te beoordelen of het gedrag van de verdachte is aan te merken als het veroorzaken van gevaar op de weg, als bedoeld in artikel 5 WVW. Verder dient de rechtbank de vragen te beantwoorden of de verdachte onder invloed van alcohol en zonder rijbewijs heeft gereden.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat het ongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is doordat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Daar komt bij dat de verdachte onder invloed van alcohol was. Voor zover de tenlastelegging ziet op het rijden zonder rijbewijs, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
3.4.
Vrijspraak feit 3
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van – kort gezegd – het rijden zonder rijbewijs. De verdachte heeft ter zitting zijn rijbewijs getoond, waarop te zien is dat hij sinds 5 december 2011 in het bezit is van een rijbewijs en sinds 18 maart 2016 in het bezit is van dit specifieke pasje. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie dit bij de RDW geverifieerd. Uit informatie van de RDW volgt dat de verdachte op 31 oktober 2018 in het bezit was van een rijbewijs.
3.5.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten 1 en 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, basisteam Leiden-midden (doorgenummerd pagina 1 t/m 58).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 27 december 2021;
2. Een geschrift, zijnde een rapport Alcohol en drugs in het verkeer van het NFI, van 26 november 2018, p. 44 – 45;
3. Proces-verbaal van verhoor van het slachtoffer [slachtoffer] , opgemaakt op 1 november 2018, p. 49 – 51;
4. Een geschrift, zijnde een letselbeschrijving betreffende [slachtoffer] , opgemaakt door forensisch arts KNMG [nummer] op 5 december 2018, p. 27.
3.6.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het primair onder feit 1 ten laste gelegde
Schuld in de zin van artikel 6 WVW?
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW het volgens vaste jurisprudentie aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat het gedrag van de verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend kan worden beschouwd en dat het ongeval aan zijn schuld, als bedoeld in artikel 6 WVW, is te wijten. Vast staat dat de verdachte nadat hij whisky had gedronken achter het stuur is gestapt en tijdens het autorijden een sigaret heeft gerookt. Op een gegeven moment heeft de verdachte zijn sigaret uit de auto willen gooien, maar deze is op de grond van de auto gevallen. In plaats van de sigaret uit te trappen met zijn voet of de auto stil te zetten langs de kant van de weg, heeft de verdachte tijdens het rijden geprobeerd de sigaret te pakken. Hierdoor is hij met zijn gezicht onder het dashboard gekomen en heeft hij tijdelijk geen zicht gehad op de weg. Zijn auto is toen op de verkeerde helft van de weg terecht gekomen. Op dat moment reden daar twee fietsers. De auto van de verdachte is in botsing gekomen met één van deze fietsers, te weten [slachtoffer] . De rechtbank acht het aannemelijk dat dat het alcoholgebruik van de verdachte bij het ontstaan van de aanrijding een belangrijke rol gespeeld heeft. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol de rijvaardigheid negatief beïnvloedt. De rechtbank is van oordeel dat het geheel aan gedragingen van de verdachte – zoals hiervoor omschreven – als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt en daarmee een grote mate van verwijtbaarheid oplevert. Van een enkel moment van onoplettendheid is hier geen sprake.
De rechtbank kwalificeert het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel. Immers was het letsel van dien aard dat medisch ingrijpen noodzakelijk was. Voor beide fracturen duurt genezing minstens 3 tot 6 maanden, waarbij door de arts wordt opgemerkt dat de kans bestaat dat de schouder nooit meer zo flexibel wordt als voor het ongeval.
Nu de verdachte ten tijde van het ongeval wel beschikte over een rijbewijs, zal de rechtbank hem vrijspreken van de onder feit 1 tenlastegelegde gedraging, inhoudende dat hij heeft gereden zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
De tenlastelegging onder feit 2 is toegespitst op het rijden onder invloed van alcohol, terwijl de verdachte niet beschikte over een rijbewijs (artikel 8 lid 4 sub d WVW). In een dergelijk geval is artikel 8 lid 3 WVW van overeenkomstige toepassing. Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij na gebruik van alcoholhoudende drank is gaan rijden, waarbij het alcoholgehalte hoger was dan 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed. Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte wel in het bezit was van zijn rijbewijs ten tijde van het begaan van het feit.
De kern van het verwijt is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 8 WVW, rijden onder invloed. Het beschermd belang van artikel 8 WVW is voor zowel lid 2 als lid 3 hetzelfde, namelijk het belang van de verkeersveiligheid door niet onder invloed van alcohol te gaan rijden. De rechtbank zal daarom in de bewezenverklaring de tenlastelegging verbeterd lezen, in die zin dat de verdachte niet onder de bijzondere categorie van artikel 8 lid 3 WVW en artikel 8 lid 4 sub d WVW valt. De verdachte wordt hiermee niet in zijn verdediging geschaad. Ook wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 8 lid 2 WVW, is sprake van een te hoog alcoholgehalte in het bloed van de verdachte. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 2.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 31 oktober 2018 te Leiden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, (de Zijlsingel), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte
heeftaldaar,
- gereden terwijl hij een hoeveelheid alcohol had genuttigd en vervolgens
- onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en het besturen van zijn motorrijtuig, immers was hij bezig met het doven van een sigaret en vervolgens
- niet voldoende rechts gereden waardoor hij op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en vervolgens in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende bestuurder van een fiets, waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een (boven)arm fractuur (links) en een gebroken ellepijp en spaakbeen (rechts) werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede, lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
hij op 31 oktober 2018 te Leiden, als bestuurder van een motorrijtuig (auto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8,
tweedelid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten of misslagen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden en tot een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft oplegging van een forse taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een voorwaardelijke ontzetting van de rijbevoegdheid bepleit. Voor oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid bestaat volgens de raadsman nu, ruim drie jaar na het ongeval, geen aanleiding meer. Ten tijde van het ongeval had de verdachte een alcoholprobleem, maar het ongeval heeft hem wakker geschud en sindsdien gebruikt hij geen alcohol meer. Dat hij in zijn sociale omstandigheden zijn alcoholprobleem heeft weten te overwinnen, verdient enige ondersteuning. Blijkens het strafblad van de verdachte is hij na het gebeuren nooit meer voor een vergelijkbaar feit in aanraking gekomen met justitie. Een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid is zeer schadelijk voor zijn werkzaamheden als zzp’er.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en bijkomende straf zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich op 31 oktober 2018 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden. De verdachte bestuurde een auto, nadat hij even tevoren alcohol, te weten whisky, had gedronken. Hij heeft zijn aandacht niet bij het verkeer gehouden maar is op een gegeven moment in de auto gaan bukken om een aangestoken sigaret, die was gevallen, op te rapen. Hij is toen op de verkeerde weghelft gekomen en daar tegen het slachtoffer op haar fiets aangereden. Het slachtoffer heeft daarbij ernstig letsel opgelopen, waarvan zij lang last heeft gehad.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 2 december 2021. Daaruit blijkt dat aan de verdachte in 2015 een strafbeschikking is opgelegd voor rijden onder invloed. In maart 2018 is de verdachte wegens het weigeren van medewerking aan een bloed- of ademonderzoek als bedoeld in artikel 163 van de Wegenverkeerswet veroordeeld tot een geldboete van € 800,00. Ook is toen aan hem een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden opgelegd. Er is gelet hierop sprake van recidive.
Ter zitting heeft verdachte blijk gegeven van het inzicht dat hij verkeerd heeft gehandeld. Hij heeft aangegeven dat hij veel spijt heeft van zijn handelen en dat hij na dit ongeval zijn alcoholgebruik heeft aangepakt. Hij heeft verklaard dat hij nooit meer een dergelijke fout zal maken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gekeken naar de zogeheten LOVS oriëntatiepunten, waarin uitgangspunten voor de strafmaat zijn neergelegd, en naar uitspraken van andere rechtbanken en gerechtshoven in gevallen van min of meer soortgelijke verkeersongevallen. Volgens de oriëntatiepunten moet voor de mate van schuld in deze zaak aansluiting worden gezocht bij de uitgangspunten voor de categorie “zware schuld” waarbij een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, terwijl er sprake is van strafverzwarende omstandigheden zoals (in dit geval) alcoholgebruik. Daarbij geldt als uitgangspunt voor de strafoplegging een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaren.
Aan de andere kant houdt de rechtbank er in strafmatigende zin rekening mee dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden, nu het vonnis in deze zaak gewezen had moeten worden voor 31 oktober 2020.
Gezien de ernst van de gedragingen van de verdachte, en in het bijzonder het gegeven dat er sprake was van rijden onder invloed, en gezien de recidive, kan de rechtbank geen andere straf opleggen dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Het grote nadeel dat de verdachte heeft bij het opleggen van een rijontzegging, zoals door de raadsman is aangedragen, is mede gelet op de ernst van het feit onvoldoende om af te zien van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
De rechtbank legt, alles afwegende, aan de verdachte op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen:
- 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en 2:
eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b van deze wet
en
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) MAANDEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de
duur van 1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 januari 2022.