ECLI:NL:RBDHA:2022:8385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit wijziging WIA-uitkering ex-werkneemster

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Koninklijke Post NL Productie B.V. (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de wijziging van de WIA-uitkering van een ex-werkneemster. De ex-werkneemster, die als derde-partij aan het geding heeft deelgenomen, was sinds 2013 arbeidsongeschikt en ontving een WIA-uitkering. Verweerder had bij besluit van 9 juli 2020 bepaald dat het recht van de ex-werkneemster op een WIA-uitkering niet zou wijzigen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een bestreden besluit waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 24 juni 2022 is de zaak behandeld via een videoverbinding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van verweerder het eens zijn over de onderliggende aandoening, maar dat er onenigheid bestaat over de aan te nemen beperkingen. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld, waarbij de ICF-methode werd toegepast voor de objectivering van de klachten. De rechtbank oordeelde dat de rapportage van de verzekeringsarts Baidjoe, die de beperkingen had vastgesteld, de juiste methodiek had toegepast en dat de rapportage van de verzekeringsarts Vogels niet voldoende onderbouwd was.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.085,66, inclusief het griffierecht van € 49,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3223

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2022 in de zaak tussen

Koninklijke Post NL Productie B.V., te Groningen, eiseres

(gemachtigde: mr. K. Gomes)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: E.H. van den Brink).
[derde-partij], te [woonplaats], ex-werkneemster, heeft als derde-partij deelgenomen aan het geding.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat het recht van ex-werkneemster op een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt.
Bij besluit van 1 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 24 juni 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ex-werkneemster is verschenen, bijgestaan door [A].

Overwegingen

1. Ex-werkneemster heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken aan eiseres die medische gegevens bevatten. Om die reden kan de rechtbank in deze uitspraak die medische stukken niet inhoudelijk weergeven. De rechtbank zal in deze uitspraak de medische klachten van ex-werkneemster daarom slechts in algemene zin benoemen.
2. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Ex-werkneemster is laatstelijk vanaf 1 maart 1997 bij eiseres, eigenrisicodrager, werkzaam geweest als productiemedewerkster sorteren voor 12,5 uur per week. Op 8 januari 2013 is ex-werkneemster uitgevallen wegens ziekte. Bij besluit van 8 december 2014 is aan ex-werkneemster een WIA-uitkering toegekend vanaf 27 januari 2015. De verzekeringsarts heeft destijds op 11 november 2014 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Ex-werkneemster werd voor 37,64% arbeidsongeschikt bevonden. Op 21 februari 2020 heeft verweerder van eiseres een verzoek om herbeoordeling ontvangen.
3. Naar aanleiding van het verzoek om herbeoordeling heeft de primaire verzekeringsarts (Baidjoe) in zijn rapportage van 1 juli 2020 diverse beperkingen in een FML van 1 juli 2020 opgenomen. Van beperkingen ten aanzien van hand- en vingergebruik en frequent lichte voorwerpen en zware lasten hanteren is in vergelijking met de FML van 11 november 2014 geen sprake meer. Verder neemt Baidjoe ten opzichte van 2014 nieuwe beperkingen aan ten aanzien van persoonlijk functioneren (aangewezen zijn op voorspelbare werksituatie en geen deadlines en productiepieken), frequent buigen en klimmen. Daarnaast neemt hij lichtere beperkingen aan ten aanzien van frequent reiken en tillen en dragen. Ook acht hij ex-werkneemster niet in staat om ’s nachts te werken. De overige beperkingen, waaronder staan en werken met een toetsenbord, zijn onverminderd van kracht.
4. De primaire arbeidsdeskundige (Dijkstra) stelt in de rapportage van 3 juli 2020 het arbeidsongeschiktheidspercentage op 39,64% vast.
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat het recht van ex-werkneemster op een WIA-uitkering vanaf 9 juli 2020 niet wijzigt.
6. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit komt de verzekeringsarts bezwaar en beroep (Vogels) in zijn rapportage van 28 september 2020 tot een van Baidjoe afwijkende conclusie en stelt een gewijzigde FML op. Vogels kan zich vinden in de door Baidjoe aangenomen beperkingen op psychisch vlak. Op fysiek vlak laat hij in zijn FML van 5 oktober 2020 de beperkingen ten aanzien van trillingsbelasting, werken met toetsenbord, frequent reiken, frequent buigen, staan en boven schouderhoogte actief zijn achterwege wegens onvoldoende onderbouwing. Wel neemt Vogels een aanvullende beperking op ten aanzien van blootstelling aan stof, rook, gassen en dampen.
7. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (Gill) concludeert in de rapportage van 27 oktober 2020 dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 34,53% bedraagt en aldus minder dan 35%.
8. Verweerder heeft naar aanleiding van de conclusies van Vogels en Gill bij brief van 24 november 2020 aan eiseres en ex-werkneemster het voornemen kenbaar gemaakt om te beslissen dat ex-werkneemster vanaf 9 juli 2020 33,83% arbeidsongeschikt wordt geacht en per 24 november 2020 34,54%, zodat ex-werkneemster vanaf 9 juli 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
9. Naar aanleiding van bezwaar van ex-werkneemster tegen dit voornemen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep Slebus onderzoek verricht en hij concludeert in de rapportage van 16 februari 2021 dat de FML van Baidjoe van 1 juli 2020 moet worden gehandhaafd. Hij licht toe dat Vogels niet van de bevindingen van Baidjoe had mogen afwijken omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden of van een evidente fout van Baidjoe.
Daarnaast kan hij zich vinden in de conclusies van Baidjoe gelet op het samenstel van de onderliggende aandoeningen. De door Slebus opgestelde FML van 16 februari 2021 is identiek aan die van Baidjoe van 1 juli 2020.
10. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Gill stelt in de rapportage van 19 februari 2021 het arbeidsongeschiktheidspercentage vast op 37,76%.
11. Verweerder heeft naar aanleiding van de conclusies van Slebus en Gill bij brief van 25 februari 2021 aan eiseres en ex-werkneemster het voornemen kenbaar gemaakt om te beslissen dat ex-werkneemster vanaf 9 juli 2020 recht blijft houden op haar WIA-uitkering.
12. Naar aanleiding van bezwaar van eiseres tegen dit voornemen geeft Slebus in een aanvullende rapportage van 12 maart 2021 aan geen aanleiding te zien om zijn standpunt te wijzigen. Gill licht in een aanvullende rapportage van 26 maart 2021 toe waarom diverse functies voor ex-werkneemster ongeschikt zijn. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
13. Eiseres betoogt dat ex-werkneemster minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Zij voert aan dat Baidjoe en Slebus onzorgvuldig onderzoek hebben verricht omdat zij uit zijn gegaan van door ex-werkneemster zelf benoemde klachten en deze niet hebben kunnen objectiveren. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de rapportage van 23 april 2021 van de door haar ingeschakelde deskundige en verzekeringsarts Blanker. Blanker concludeert dat de verzekeringsartsen van het Uwv in deze zaak al sinds 2014 ten onrechte beperkingen hebben aangenomen omdat de medische klachten niet zijn geobjectiveerd. Het voor objectivering vereiste causaal verband tussen medische problematiek en beperkingen is volgens Blanker niet aangetoond. Volgens Blanker is alleen een beperking voor stof, rook, gas en damp aan de orde. Eiseres verzoekt de rechtbank een onafhankelijk deskundige te benoemen.
14. Verweerder heeft Slebus verzocht om een reactie op de conclusie van Blanker. Slebus ziet blijkens de rapportage van 28 juni 2021 in de conclusie van Blanker geen aanleiding om zijn standpunt te herzien. Hij licht toe dat objectiveerbaarheid wordt bepaald op grond van het ICF-model (International Classification of Functioning, Disability and Health) en dat sprake is van voldoende consistentie tussen de gezondheidsklachten, ervaren beperkingen en behandeling.
15. De rechtbank overweegt als volgt.
15.1
De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van de objectiveerbaarheid voorheen het biomedisch model gangbaar was, waarbij een lichamelijke of psychische oorzaak moest worden aangetoond of een diagnose nodig was om beperkingen aan te kunnen nemen. Tegenwoordig wordt in geval van moeilijk te objectiveren ziektes het ICF-model toegepast, waarbij sprake is van objectiveerbaarheid op basis van het samenstel van alle medische, persoonlijke en externe factoren. Hieruit volgt dat een verzekeringsarts beperkingen mag aannemen terwijl geen lichamelijke of psychische oorzaak kan worden vastgesteld.
15.2
De rechtbank acht mitsdien het onderzoek door Baidjoe en Slebus onder toepassing van het ICF-model ter objectivering van de klachten niet reeds op die grond onzorgvuldig. De kritische rapportage zijdens de deskundige van eiseres, Blankers, die zich baseert op de biomedische methode, passeert de rechtbank derhalve.
15.3
De rechtbank stelt verder vast dat de verzekeringsartsen het eens zijn over de onderliggende aandoening. De verzekeringsartsen zijn het voorts in grote lijnen eens over de aan te nemen beperkingen. Slebus neemt de FML van Baidjoe over. Vogels kan zich vinden in het merendeel van de door Baidjoe aangenomen beperkingen, waaronder de psychische beperkingen. De rechtbank ziet in dat licht in hetgeen eiseres onder verwijzing naar het rapport van Blanker aanvoert geen aanleiding om de beperkingen in rubriek I te laten vervallen.
15.4
Aldus komt de rechtbank voor de vraag te staan welke van de verzekeringsartsen van verweerder dient te worden gevolgd. Eiseres stelt zich, subsidiair, op het standpunt dat als al niet haar eigen deskundige dient te worden gevolgd, dan in ieder geval de medische rapportage van Vogels moet worden gevolgd. Verweerder baseert haar bestreden besluit op het rapport van de primaire verzekeringsarts Baidjoe, onder verwijzing naar het rapport van Slebus, alsmede diens rapportage in beroep van 28 juni 2021.
15.5
De rechtbank constateert dat Slebus in zijn rapportage van 12 maart 2021 een marginale toets heeft toegepast ten aanzien van de rapportage van Baidjoe. Daarbij heeft Slebus, kennelijk, en terecht, geoordeeld dat Baidjoe de juiste methodiek, te weten de ICF-methode heeft toegepast. Ten aanzien van de rapportage door Vogels heeft Slebus geen inhoudelijke beoordeling gegeven, anders dan dat deze twijfel zaait over de bevindingen van Baidjoe en een andere invulling geeft aan diens bevindingen. Uit deze rapportage kan de rechtbank niet opmaken dat de rapportage door Vogels volgens Slebus onjuist is. De rechtbank leest dit evenmin in de nadere rapportage van 28 juni 2021.
15.6
Het geschil spitst zich daarmee toe op de vraag of Vogels terecht de beperkingen ten aanzien van trillingsbelasting, werken met toetsenbord, frequent reiken, frequent buigen, staan en boven schouderhoogte actief zijn achterwege heeft gelaten, terwijl die door Baidjoe waren aangenomen. De rechtbank volgt Vogels in zijn standpunt dat deze beperkingen niet kunnen worden aangenomen omdat, uitgaande van de onderkende aandoening, het onderzoek geen bevestiging van de door Baidjoe opgenomen beperkingen heeft gegeven. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat Baidjoe deze beperkingen tijdens zijn onderzoek niet heeft geconstateerd (“geen bewegingsbeperkingen”) maar desondanks uit de FML van 11 november 2014 heeft overgenomen.
15.7
Gezien het voorgaande dient bij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres uit te worden gegaan van de FML zoals opgesteld in bezwaar, vastgelegd op 5 oktober 2020, zonder de beperking op toetsenbordwerk.
15.8
Gelet op het arbeidsdeskundig rapport van 27 oktober 2020 dient het percentage arbeidsongeschiktheid per datum in geding te worden berekend op 33,83%.
16. Aldus slaagt het beroep van eiseres en zal het bestreden besluit worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen.
17. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
18. Het verzoek om vergoeding van de kosten van het door eiseres overgelegde deskundigenrapport komt gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en gelet op het in artikel 8 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) geldende tarief in 2021 wordt daarbij uitgegaan van een uurtarief van € 134,04 (tarief geldend van 19 juni 2021 tot en met heden) en 21% btw. Uit de op 12 mei 2022 overgelegde gespecificeerde factuur volgt dat totaal 3,5 uur aan de rapportage is besteed. Het door verweerder te vergoeden bedrag in verband hiermee bedraagt inclusief btw € 567,66.
19. Het totaal van de door verweerder aan eiseres te vergoeden proceskosten bedraagt hiermee € 2.085,66.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op om opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres voor een bedrag van
€ 2.085,66;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.