ECLI:NL:RBDHA:2022:8383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van kinderbijslag op basis van ingezetenschap en duurzame persoonlijke band met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Nederlandse nationaliteit hebbende vrouw, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de afwijzing van haar aanvraag voor kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eiseres had kinderbijslag aangevraagd voor haar kinderen voor het vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat verweerder van mening was dat eiseres op de peildata geen duurzame persoonlijke band met Nederland had.

Eiseres was in juli 2020 met haar kinderen vanuit Turkije naar Nederland gekomen en had op 15 januari 2021 zelfstandige woonruimte gevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op de relevante peildata, 1 oktober 2020 en 1 januari 2021, niet als ingezetene kon worden aangemerkt, omdat zij op die momenten nog niet over duurzaam ter beschikking staande woonruimte beschikte en pas kort in Nederland verbleef. De rechtbank heeft daarbij ook de intentie van eiseres om zich permanent in Nederland te vestigen niet als voldoende beschouwd om ingezetenschap aan te nemen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de argumenten van eiseres, waaronder haar inschrijving in de Basis Registratie Personen (BRP) en de schoolinschrijving van haar kinderen, niet voldoende waren om aan te tonen dat er op de peildata sprake was van een duurzame band met Nederland. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht het beroep ongegrond heeft verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2749

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

24 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: S. Bildirici)
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: W. van den Berg).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor het ontvangen van kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) over het vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 afgewezen.
Bij besluit van 26 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 24 juni 2022.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij is in juli 2020 met haar twee kinderen vanuit Turkije naar Nederland gekomen. Zij woonde met haar kinderen in bij haar ouders en heeft op 15 januari 2021 zelfstandige woonruimte gevonden.
2. Eiseres heeft voor het vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 kinderbijslag aangevraagd voor haar kinderen. Deze aanvraag heeft geleid tot het primaire besluit.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat niet is gebleken dat eiseres op de eerste dag van het vierde kwartaal van 2020 en van het eerste kwartaal van 2021 een duurzame persoonlijke band had met Nederland.
4. Eiseres betoogt dat zij recht heeft op kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2020. Eiseres stelt dat sprake is van een duurzame persoonlijke band met Nederland. Eiseres licht toe dat zij sinds 3 juli 2020 met haar twee kinderen in Nederland woont. Zij heeft zich met haar kinderen op 24 augustus 2020 ingeschreven in de Basis Registratie Personen (BRP) van de gemeente Den Haag. Eiseres dacht dat met de inschrijving in het BRP haar recht op kinderbijslag voor de kinderen automatisch zou herleven. Later heeft zij alsnog een aanvraag gedaan. Eiseres en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit en de kinderen zijn vanaf het begin van het schooljaar 2020-2021 ingeschreven op een school. Eiseres verbleef, nadat zij in juli 2020 naar Nederland was teruggekeerd, bij haar ouders vanwege krapte op de woningmarkt. Eiseres staat ingeschreven bij woonnet Haaglanden en vanaf 15 januari 2021 heeft zij zelfstandige woonruimte. Eiseres wijst ook op haar telefoonabonnement en inschrijving bij de huisarts. Tot slot heeft verweerder volgens eiseres in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld omdat zij voorafgaand aan het vertrek van het gezin naar Turkije een brief van verweerder had gekregen waarin stond dat, indien het gezin terugkeerde naar Nederland, zij onmiddellijk weer recht zouden hebben op kinderbijslag.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de AKW geldt ter bepaling van het recht op kinderbijslag de eerste dag van een kalenderkwartaal als peildatum. Dat betekent dat in dit geval 1 oktober 2020 en 1 januari 2021 als peildata gelden.
5.2
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de AKW is verzekerd degene die ingezetene is of geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Op grond van artikel 2, van de AKW is ingezetene in de zin van deze wet degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld.
5.3
Vast staat dat eiseres op de peildata geen arbeid in dienstbetrekking verrichtte. Er is daarom op die grond geen sprake van verzekerd zijn voor de AKW.
5.4
De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het er bij de beoordeling van de omstandigheden van ingezetenschap op aankomt of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Voor het aannemen van ingezetenschap is onvoldoende dat de betrokkene de intentie heeft zich definitief in Nederland te vestigen.
Bij de beoordeling van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland wordt met name van belang geacht of een betrokkene over duurzaam ter beschikking staande woonruimte in Nederland beschikt. Ook de duur van het verblijf in Nederland is een omstandigheid die van belang is bij de beoordeling van de band met Nederland.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op de peildata niet als ingezetene kan worden aangemerkt. Weliswaar is niet in geschil dat de kinderen van eiseres op de peildatum in Nederland naar school gingen en dat eiseres op dat moment een uitkering op grond van de Participatiewet ontving. Echter, de beoordeling of op de peildata sprake is van een persoonlijke duurzame band met Nederland moet aan de hand van alle feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, worden beoordeeld. Terecht heeft verweerder van belang geacht dat eiseres op de peildata pas drie c.q. zes maanden in Nederland verbleef en niet beschikte over duurzaam tot haar beschikking staande woonruimte. De jurisprudentie is, ook als het gaat om de woningnood, duidelijk. De CRvB ziet daar geen reden in om de eis van zelfstandige woonruimte te versoepelen. Het feit dat eiseres vanaf 15 januari 2021 over zelfstandige woonruimte beschikt kan haar ook niet baten, nu deze datum na de peildata is gelegen. Verder is, zoals overwogen in overweging 5.4, de intentie om zich permanent in Nederland te vestigen onvoldoende om ingezetenschap aan te nemen. Het feit dat de kinderen naar school gaan en net als eiseres de Nederlandse nationaliteit hebben doet hier niet aan af. Verweerder heeft verder terecht bij de beoordeling betrokken dat op de peildata de huwelijkspartner van eiseres zich nog in Turkije bevond, eiseres geen opleiding in Nederland volgde, geen vrijwilligerswerk in Nederland verrichtte en niet lid was van een vereniging, geloofsgemeenschap of politieke partij.
5.6
De rechtbank is voorts van oordeel dat van strijd met het vertrouwensbeginsel evenmin sprake is. De brief waarnaar eiseres verwijst heeft de rechtbank niet ontvangen en eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij de brief ook niet kan overleggen. Eiseres heeft daarom haar stelling dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, mede in het licht van het verweer van verweerder dat van het opwekken van vertrouwen middels de bedoelde brief wel moet blijken voordat van schending daarvan sprake kan zijn, onvoldoende onderbouwd.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen duurzame band van persoonlijke aard bestond tussen eiseres en Nederland op de peildata 1 oktober 2020 en 1 januari 2021. Dit betekent dat eiseres over het vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 geen recht had op kinderbijslag.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.