ECLI:NL:RBDHA:2022:8351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.8141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en toegang tot veilig derde land Georgië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Egyptische nationaliteit, heeft op 18 september 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op basis van het argument dat Georgië als veilig derde land kan worden aangemerkt. Eiser heeft echter aangetoond dat hij geen toegang kan krijgen tot Georgië, ondanks dat hij daar in beginsel recht op heeft op basis van zijn Georgische partner en kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser daadwerkelijk toegang tot Georgië zou krijgen. Eiser heeft bewijsstukken overgelegd die zijn verklaringen ondersteunen, waaronder afwijzingen van de Georgische ambassade. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan de staatssecretaris om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8141

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: F. Gieskes).

Procesverloop

Eiser heeft op 18 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Op 8 mei 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
In het besluit van 30 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb [1] heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ook betrekking op het alsnog genomen besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde via een Teams-verbinding.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Egyptische nationaliteit.
1.1
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2013 heeft deelgenomen aan een zitprotest in [plaats] tegen het regime van Al Sisi. Hij werd als gevolg hiervan gezocht door het leger. In 2017 hoorde eiser via zijn vader, die het van een advocaat had gehoord, dat eiser was veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf. Eiser is vervolgens op 20 augustus 2017 gevlucht naar de Verenigde Arabische Emiraten vanwege de opgelegde gevangenisstraf en omdat hij vreest gemarteld te zullen worden in de gevangenis op het moment dat de Egyptische autoriteiten hem oppakken. Op 27 augustus 2017 is eiser naar Georgië vertrokken, waarna hij op 26 februari 2019 naar Turkije is gereisd en daar heeft verbleven. Eiser probeerde op 26 april 2021 terug naar Georgië te reizen, maar de Georgische autoriteiten weigerden eiser Georgië binnen te laten. Daarom is eiser met een auto via diverse landen naar Nederland gereisd, waar hij op 15 of 16 september 2021 aankwam.
Verweerders besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als niet-ontvankelijk omdat Georgië kan worden aangemerkt als veilig derde land. Aangenomen wordt dat eiser een band heeft met Georgië omdat eisers partner de Georgische nationaliteit heeft en zij samen ook een zoon hebben met de Georgische nationaliteit. Als ouder van een Georgisch kind kan eiser een verblijfsvergunning krijgen op basis van artikel 15 onder g, Law of Georgia on the Legal Status of Aliens and Stateless persons. Eiser heeft ook een band met Georgië omdat hij heeft verklaard van 27 augustus 2017 tot en met 26 februari 2019 in Georgië te hebben verbleven. Verweerder heeft Georgië verder aangemerkt als een veilig derde land omdat Georgië in de praktijk zijn internationale verdragsverplichtingen nakomt en het non-refoulement-beginsel door de Georgische autoriteiten wordt gerespecteerd.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat om te beoordelen of Georgië als veilig derde land kan worden aangemerkt voor eiser, verweerder aannemelijk dient te maken dat hij wordt toegelaten tot Georgië. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling [2] van 13 december 2017 [3] . Verweerder dient aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van eiser, redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Vervolgens is het aan eiser om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot Georgië in zijn geval niet aanwezig zijn.
3.1
Eiser heeft niet betwist dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in beginsel wordt toegelaten in Georgië. Verweerder heeft in dit kader verwezen naar artikel 15 onder g, Law of Georgia on the Legal status of Aliens and Stateless persons en de site van de Georgische immigratiedienst waaruit blijkt dat er een verblijfsvergunning wordt verstrekt aan een huwelijkspartner, ouder of kind van een burger van Georgië. Daarom ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser heeft aangetoond dat in zijn geval de mogelijkheden om toegang te krijgen tot Georgië niet aanwezig zijn. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin is geslaagd en legt dat hieronder uit.
3.2
Eiser heeft zijn twee afspraken bij de ambassade, de aanvraag voor een visum, foto’s van eiser voor de deur van de Georgische ambassade en Georgische wetgeving overgelegd. Uit de digitale afspraakbevestiging blijkt dat eiser op 4 juli 2022 een afspraak bij de ambassade heeft gemaakt voor 6 juli 2022. Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat eiser een visumaanvraag heeft ingediend bij de Georgische ambassade waarbij hij heeft aangegeven een Georgische partner en kind te hebben. Eiser heeft verklaard dat aan hem werd meegedeeld door de Georgische ambassade dat hij niet in aanmerking komt voor een visum omdat hij dit bij de Georgische ambassade in Egypte moet aanvragen ofwel dat hij moet aantonen dat hij een verblijfsvergunning in Nederland heeft. Eiser heeft vervolgens via een mail de afwijzing van zijn aanvraag en de reden daartoe op 6 juli 2022 schriftelijk bevestigd gekregen door de Georgische ambassade
.De mail is gericht aan eiser en de Georgische ambassade hanteert dezelfde reden voor afwijzing als die eiser heeft genoemd. Deze afwijzingsgronden komen voorts overeen met de Georgische wetgeving, namelijk artikel 15, onder g, Law of Georgia on the Legal status of Aliens and Stateless persons. Verweerder verwijst weliswaar naar artikel 6, sub d, On Approval of the Procedures for Issuing, Extending and Terminating Georgian Visas, waaruit blijkt dat een vreemdeling – kort gezegd – op humanitaire gronden een visum kan krijgen als niet voldaan kan worden aan de overige vereisten. De rechtbank is echter van oordeel dat als hier aanleiding voor was geweest dat dit zou zijn gebleken uit de mail van de Georgische ambassade. Eiser heeft immers bij de aanvraag aangegeven dat hij een Georgische partner en kind heeft. De verwijzing naar artikel 12, vierde lid, van dezelfde wetgeving door verweerder maakt dit niet anders, aangezien dit artikel van toepassing is bij exceptionele gevallen. Als de autoriteiten van Georgië reden hadden gezien artikel 12, vierde lid van dit artikel toe te passen, zouden zij ook dit hebben vermeld in hun mail van 6 juli 2022.
3.3
Verder is de rechtbank van oordeel dat hetgeen naar voren komt uit de overgelegde stukken, overeenkomt met eisers verklaringen tijdens de gehoren. Eiser verklaart in het aanmeldgehoor op pagina 5 dat hij vanuit Turkije terug naar Georgië wilde reizen, nadat hij op 26 februari 2019 uit Georgië was vertrokken, maar dat de Georgische autoriteiten dit verboden. Ook verklaart eiser dat hij geprobeerd heeft een verblijfsvergunning te verkrijgen in Georgië. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser heeft verklaard dat op het moment dat eiser Georgië in wilde reizen zijn vertrekstempel van Turkije is ‘gecanceld’. Dit komt overeen met hetgeen op eisers paspoort is te zien.
De beroepsgrond slaagt.
4. Gelet op het voorgaande hoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer. Weliswaar heeft eiser aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld bij het nemen van het bestreden besluit door in het gehoor onvoldoende vragen te stellen over de mogelijkheid in Georgië te verblijven. Wat daar ook van zij, gelet op vorenstaande is dit niet meer van belang mede omdat eisers gemachtigde heeft betoogd dat het onzorgvuldig handelen van verweerder invloed had op de tijd die zij had om informatie over te leggen met betrekking tot de stelling dat Georgië voor eiser geen veilig derde land is. Aan deze beoordeling komt de rechtbank, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.1 tot en met 3.3 is overwogen, niet toe [4] .
Conclusie
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiser ten onrechte heeft afgewezen als niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
6. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk. Omdat het instellen van het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit niet zonder reden was, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten van het bestreden besluit. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (0,5 punt voor het indienen van het beroepschrift voor het beroep niet tijdig beslissen, 1 punt voor het indienen van de aanvullende gronden, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr.N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.ECLI:NL:RVS:2017:3380, rechtsoverweging 5.2.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3380, rechtsoverweging 5.3.