ECLI:NL:RBDHA:2022:8350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.12922 en NL22.12923
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedure Slovenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Marokkaanse asielzoeker, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Slovenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat hij in Slovenië te vrezen had voor onmenselijke behandeling en dat er systeemfouten in de asielprocedure waren. De rechtbank oordeelde dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Slovenië, en dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat dit beginsel in zijn geval niet van toepassing was. De rechtbank verwierp eisers argumenten over pushbacks en de behandeling van asielzoekers in Slovenië, en concludeerde dat er geen reëel risico was op onmenselijke of vernederende behandeling bij overdracht aan Slovenië. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, in aanwezigheid van griffier mr. N.F. van der Gouw.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.12922 (beroep)
NL22.12923 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.E. Jans),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: F. Gieskes).

Procesverloop

In het besluit van 5 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 26 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde via een online Teams-verbinding.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit te zijn.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] ; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 28 april 2022 bij Slovenië een verzoek om terugname gedaan. Slovenië heeft hier op 5 mei 2022 mee ingestemd.
3. Eiser voert, kort samengevat, het volgende aan.
Eiser voert aan dat er ten aanzien van Slovenië niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel waardoor sprake is van strijd met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het EU-Handvest [4] . Dit blijkt uit publicaties van w2eu van februari 2020 en december 2019, MEPs Committeee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs van het Europese Parlement van 2 september 2021, en Border Violence Monitoring van 1 juli 2021. Hieruit volgt dat Slovenië, tegen alle regels in, asielaanvragen weigert en asielzoekers met geweld terugduwt naar Kroatië waar deze een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te wachten staat en zij verder worden teruggeduwd naar Bosnië en Herzegovina. Voorts wijst eiser op de uitspraak van de Afdeling [5] over Kroatië van 13 april 2022 [6] .
Eiser voert subsidiair aan dat hij slachtoffer is geworden van mensensmokkelaars in Slovenië en dat hij vreest dat zij hem bij terugkeer zullen vermoorden. Verweerder had toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule en gebruik moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid en de asielaanvraag van eiser in behandeling moeten nemen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Slovenië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, namelijk dat Slovenië zich zal houden aan zijn internationale verplichtingen en verdragen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet kan. De rechtbank is van oordeel dat eiser daar niet in is geslaagd. Dat oordeel motiveert de rechtbank als volgt.
4.1
Hetgeen eiser, onder verwijzing naar de algemene landeninformatie, heeft aangevoerd over de omgang met en opvang van asielzoekers door de Sloveense autoriteiten gaat voorbij aan de omstandigheid dat eiser een Dublinclaimant is. Weliswaar heeft de Afdeling in de door eiser aangehaalde uitspraak van 13 april 2022 [7] aangenomen dat niet meer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië omdat er bij Dublinclaimanten ernstige bezwaren zijn vanwege pushbacks. Dit oordeel kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden doorgetrokken naar eisers situatie in Slovenië. Ten eerste zijn de door eiser overgelegde stukken niet recent. Ten tweede komt uit deze stukken niet naar voren dat er in Slovenië pushbacks plaatsvinden bij Dublinclaimanten. Integendeel, in het (geüpdatete) AIDA rapport van mei 2022, waar eiser ter zitting naar verwijst, wordt in paragraaf 2.7 specifiek beschreven wat de situatie van Dublinclaimanten is. In deze paragraaf staat
“There are no obstacles for asylum seekers transferred from another Member State with regard to access to the asylum procedure. As confirmed by the Constitutional Court, Dublin returnees are considered asylum applicants from the moment of their return to Slovenia.”De in de Afdelingsuitspraak over Kroatië genoemde serieuze aanknopingspunten dat push-backs ook plaatsvinden bij Dublinclaimanten, doen zich hier dus (nog) niet voor. Dat eiser ter zitting heeft betoogd dat in de praktijk blijkt dat uitspraken van het Constitutionele Hof niet worden nageleefd, doet er niet aan af dat het AIDA rapport vermeldt dat dat er geen obstakels zijn voor Dublinclaimanten en het Hof dat heeft bevestigd. Ook blijkt uit de overgelegde landeninformatie niet dat Dublinclaimanten gedurende hun asielprocedure geen recht hebben op opvang of die niet zullen krijgen. De door eiser in de beroep overgelegde landeninformatie ziet juist op mensen die via de buitengrenzen komen en ziet niet op Dublinclaimanten.
4.2
Daar komt volgens de rechtbank nog bij dat tijdens het door verweerder op 3 april 2022 afgenomen “aanmeldgehoor Dublin” aan eiser vragen zijn gesteld over zijn verblijf als asielzoeker in Slovenië. Uit de antwoorden van eiser blijkt dat hij in staat is geweest een asielverzoek in te dienen in Slovenië en dat hij maar tien dagen in Slovenië is geweest. Eiser heeft verklaard gedurende die tien dagen niet in detentie maar in een opvang voor asielzoekers in quarantaine te hebben gezeten wegens corona maatregelen. Daarna is eiser uit eigen beweging uit Slovenië vertrokken zonder de behandeling van zijn asielaanvraag aldaar af te wachten. Als reden voor zijn vertrek heeft eiser gegeven dat hij niet terug wilde naar Kroatië en naar Nederland wilde. Uit deze verklaringen over eisers eigen ervaringen in Slovenië kan niet worden afgeleid dat in Slovenië sprake is van systeemfouten in de asielprocedure, dan wel dat eiser bij overdracht aan Slovenië een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 EVRM. Daarbij komt dat Slovenië de door verweerder ingediende Dublinclaim heeft geaccepteerd. De enkele stelling dat eiser niet terug wilde naar Kroatië omdat vluchtelingen daar mishandeld worden en er geen werk is in Slovenië, doet aan het voorgaande niets af.
4.3
Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat Slovenië ten aanzien van Dublinclaimanten in het algemeen of ten opzichte van eiser zijn bestaande internationale verplichtingen niet nakomt, zodanig dat eiser bij overdracht aan Slovenië een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 EVRM.
5. Eisers stelling dat hij in Slovenië te vrezen heeft voor mensensmokkelaars, volgt de rechtbank al niet, omdat hij daarvoor de bescherming van de autoriteiten kan inroepen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Omdat op het beroep van eiser is beslist en de rechtbank dit ongegrond heeft verklaard, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.