ECLI:NL:RBDHA:2022:8263

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 20/2395
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en ambtshalve toetsing aan artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde drs. J.M. Sidler, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had deze aanvraag op 11 oktober 2016 afgewezen. Eiseres had eerder beroep ingesteld tegen deze afwijzing, wat leidde tot een vernietiging van het besluit door de rechtbank op 30 april 2018. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had op 9 maart 2020 het hoger beroep van verweerder gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar de rechtbank.

Tijdens de zitting op 4 juni 2021 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en is de zaak aangehouden om samen met een andere zaak van eiseres te worden behandeld. De rechtbank heeft op 8 juni 2021 de zaak naar een meervoudige kamer verwezen. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 6 december 2021 verweerder de gelegenheid gegeven om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft echter geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid, wat heeft geleid tot de uitspraak van 20 mei 2022.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiseres gegrond is, omdat verweerder niet inhoudelijk heeft getoetst aan het risico van schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Somalië. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook heeft gewezen op de belangen van de kinderen van eiseres, die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De rechtbank heeft verder overwogen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van eiseres en haar gezin, en dat de veiligheidssituatie in Somalië niet in de belangenafweging is betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2395
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: drs. J.M. Sidler).

Procesverloop

In het besluit van 11 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en ambtshalve geweigerd eiseres een verblijfsvergunning regulier te verlenen.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 30 april 2018 [1] het door eiseres daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
De Afdeling [2] heeft bij uitspraak van 9 maart 2020 [3] het door verweerder daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 30 april 2018 vernietigd en de zaak naar de rechtbank terugverwezen.
Eiseres heeft op 20 november 2020 aanvullende gronden en stukken ingediend.
Verweerder heeft op 11 december 2020 een verweerschrift en aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Demoed.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden om de zaak in onderlinge samenhang te behandelen met de Chavez-zaak van eiseres (AWB 20/7059) die op dat moment in behandeling was bij deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam. Afgesproken is verder dat eiseres de mogelijkheid ging onderzoeken om een andere contra-expert op het weerwoord van TOELT [4] te laten reageren. Voorts heeft verweerder toegezegd om aandacht te vragen voor het in een zo vroeg mogelijk stadium beide zaken in onderlinge samenhang te bezien en de situatie eventueel met de gemachtigde van eiseres te bespreken.
De rechtbank heeft op 8 juni 2021 dit beroep samen met zaak AWB 20/7059 naar een meervoudige kamer verwezen.
Eiseres heeft op 9 juli 2021 een nadere toelichting gegeven.
Verweerder heeft op 26 juli 2021 de rechtbank meegedeeld dat partijen na overleg geen overeenstemming hebben bereikt en op 19 augustus 2021 een verweerschrift ingediend in beide zaken.
Eiseres heeft op 20 september 2021 de reactie van De Taalstudio van 17 september 2021 op de laatste reactie van TOELT overgelegd.
Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft, samen met dat in zaak AWB 20/7059, plaatsgevonden op 30 september 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Abdiqabir. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de aangehechte tussenuitspraak van 6 december 2021 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft een aanvullend besluit genomen en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft op 20 april 2022 bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de Afdeling [5] .
2. Het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag op basis van het asielrelaas destijds, slaagt niet. Voor de motivering hiervan verwijst de rechtbank naar de overwegingen 5.1 tot en met 5.8 van de tussenuitspraak.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank motiveringsgebreken in het bestreden besluit geconstateerd, zowel ten aanzien van de gestelde nationaliteit en het gestelde risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [6] bij terugkeer naar Somalië, als ten aanzien van de ambtshalve toets aan artikel 8 EVRM .
Ten aanzien van de gestelde nationaliteit, het overgelegde paspoort en de identiteitskaart en het gestelde 3 EVRM risico bij terugkeer naar Somalië
4.1
Verweerder heeft de rechtbank in de brief van 20 december 2021 meegedeeld dat hij het niet eens is met de tussenuitspraak dat uitgegaan dient te worden van de Somalische nationaliteit van eiseres en dat hij daarom geen gebruik zal maken van de gelegenheid om het gebrek te herstellen.
4.2
De rechtbank kan, zoals al overwogen onder 1, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen, niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Uit wat verweerder in dit verband heeft opgemerkt in zijn reactie op de tussenuitspraak volgt niet dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt op haar tussenuitspraak.
4.3
Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin is overwogen dat niet uitgegaan kan worden van de Somalische nationaliteit van eiseres en dat niet inhoudelijk getoetst hoeft te worden aan het gestelde risico van schending van artikel 3 EVRM bij een gedwongen terugkeer naar Somalië.
Ten aanzien van de ambtshalve toets aan artikel 8 EVRM
5.1
Verweerder heeft zich in de brief van 17 januari 2022 op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor verblijf in Nederland op grond van artikel 13, eerste lid, onder e, van de Vw [7] . Verweerder neemt op basis van bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers ingewonnen informatie aan dat eiseres met haar vier minderjarige kinderen [naam 2] (geboren in 2016), [naam 3] (geboren in 2018), [naam 4] (geboren in 2020) en [naam 5] (geboren in 2021) in het asielzoekerscentrum in Middelburg woont. Ook neemt verweerder aan dat [naam 6] , met de Nederlandse nationaliteit, de vader van de kinderen is. Voorts neemt verweerder aan dat alle vier kinderen de Nederlandse nationaliteit bezitten.
Verweerder stelt zich onder verwijzing naar paragraf 3 van Werkinstructie 2020/16 op het standpunt dat nu de identiteit en nationaliteit van eiseres niet vast staat, hij niet toekomt aan een verdere toetsing aan artikel 8 EVRM.
Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat een belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM niet tot vergunningverlening zou leiden. Alhoewel verweerder niet twijfelt aan het bestaan van gezinsleven tussen eiseres en haar kinderen, speelt ook hier een grote rol dat niet bekend is wie eiseres is. Daar komt bij dat in geval van eiseres sprake is van een eerste asielaanvraag, waardoor er geen sprake is van inmenging in het gezinsleven. Voorts is geen sprake van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Zolang eiseres geen geloofwaardige verklaringen aflegt over haar herkomst, identiteit en nationaliteit, kan verweerder niet toetsen of er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Dit komt voor rekening en risico van eiseres en weegt zwaar in haar nadeel mee. Voorts heeft eiseres geen bijzondere band met Nederland. Zij is maar zes jaar, dus relatief kort in Nederland. Zij heeft nooit rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning gehad. Omdat de kinderen van eiseres nog erg jong zijn, kunnen zij haar volgen en zich aanpassen aan het leven in een ander land. Bovendien hebben de kinderen ook banden met hun land van herkomst. Ook hier speelt dat zolang eiseres geen geloofwaardige verklaringen aflegt over haar herkomst, identiteit en nationaliteit, verweerder niet kan beoordelen of er subjectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Dit geldt ook de onmogelijkheid om te onderzoeken of ten aanzien van eiseres openbare orde aspecten spelen. Met het oog op het economische welzijn van Nederland en het voeren van een restrictief toelatingsbeleid weegt ook in het nadeel van eiseres mee dat gesteld noch gebleken is dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt.
5.2
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder met deze aanvullende motivering het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek niet heeft hersteld.
Op basis van jurisprudentie van het EHRM [8] en van de Afdeling, is in paragraaf B7/3.8 van de Vc [9] vastgelegd wanneer kan worden aangenomen dat sprake is van familie- of gezinsleven. Dat is, zoals eiseres terecht heeft gesteld, zonder meer het geval als het gaat om een biologische moeder en haar minderjarige kinderen, zoals eiseres en haar vier minderjarige kinderen. Dit staat ook in paragraaf 3.3.1 van Werkinstructie 2020/16. Verweerders verwijzing naar de passage in paragraaf 3.1 van Werkinstructie 2020/16 onder het kopje Inleiding, waar staat dat “In alle gevallen geldt dat zolang de identiteit niet vast staat of niet aannemelijk is gemaakt, niet wordt toegekomen aan de vraag naar de familierechtelijke relatie of de feitelijke gezinsband met referent”, maakt dat niet anders. Deze passage ziet op gezinshereniging en nareiszaken en niet op de situatie zoals in deze zaak, waarin niet in geschil is dat de kinderen in Nederland uit eiseres zijn geboren en bij haar wonen. Verweerder heeft dit miskend.
5.3
Uit het voorgaande volgt dat verweerder een belangenafweging op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM niet achterwege kon laten met de motivering dat de identiteit en nationaliteit van eiseres niet vaststaan. Reeds hierom kan verweerders toetsing aan artikel 8 EVRM geen stand houden.
5.4
De rechtbank volgt eiseres verder waar zij stelt dat verweerder met het gewicht dat hij toekent aan het bewijzen van de identiteit en nationaliteit van eiseres, niet het volgens vaste jurisprudentie van het EHRM vereiste aanzienlijke gewicht heeft toegekend ten aanzien van de belangen van de kinderen van eiseres [10] .
5.5
Eiseres heeft daarbij terecht opgemerkt dat verweerder geen zwaarderwegend, concreet belang heeft gesteld bij het vasthouden aan de eis van het overleggen van documenten ter onderbouwing van de identiteit en nationaliteit. Daarbij is tevens van belang dat in de tussenuitspraak al is geoordeeld dat dient te worden uitgegaan van de Somalische nationaliteit van eiseres.
5.6
Evenmin blijkt uit de belangenafweging dat en in welke mate verweerder in het voordeel van eiseres de omstandigheden heeft betrokken dat haar echtgenoot en kinderen allemaal de Nederlandse nationaliteit hebben en dat eiseres ruim zes jaar in afwachting van haar asielprocedure rechtmatig in Nederland verblijft, waarbij ook sprake is geweest van bestuurlijke ineffectiviteit aan de kant van de Staat. Bestuurlijke ineffectiviteit dient volgens de jurisprudentie van het EHRM in het voordeel van eiseres mee te wegen [11] . Met de motivering dat de kinderen van eiseres ook banden met hun land van herkomst hebben, heeft verweerder miskend dat alle drie de kinderen in Nederland zijn geboren en hun hele leven in Nederland wonen.
5.7
De stelling van verweerder dat hij niet kan toetsen of er objectieve en/of subjectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in het land van herkomst van eiseres voort te zetten, volgt de rechtbank niet. Reeds in de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen land van bestemming heeft vastgesteld waar eiseres naar terug moet keren. Dat gebrek heeft verweerder niet hersteld. Uitgaande van de Somalische nationaliteit van eiseres dient verweerder dat alsnog te doen. Daarbij dient verweerder kenbaar te betrekken dat eiseres met de volgende motivering heeft gesteld dat er objectieve belemmeringen, in ieder geval overwegende bezwaren zijn om het gezinsleven in Somalië uit te oefenen. De echtgenoot van eiseres en alle vier kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. De kinderen zijn in Nederland geboren en getogen. De echtgenoot van eiseres was tien jaar oud toen hij in Nederland aankwam. Hij kreeg een verblijfsvergunning asiel en naturaliseerde tot Nederlander toen hij achttien jaar was. Hij is nooit meer terug geweest in Somalië, hij spreekt vloeiend Nederlands, doorliep zijn schoolloopbaan in Nederland, heeft Nederlandse vrienden en kennissen en een baan. Eiseres heeft onder verwijzing naar de jurisprudentie van het EHRM gesteld dat het onredelijk is om van de echtgenoot van eiseres te verwachten dat hij kiest tussen alles wat hij in Nederland heeft opgebouwd en eiseres en zijn kinderen [12] .
5.8
Voorts heeft eiseres terecht opgemerkt dat uit de belangenafweging niet kenbaar blijkt dat verweerder de (algemene) veiligheidssituatie in Somalië bij de belangenafweging heeft betrokken. Eiseres heeft gesteld dat nog afgezien van de omstandigheid dat zij zelf niet veilig is in Somalië, zij haar kinderen onder deze omstandigheden ook geen veilig en menswaardig bestaan kan bieden in Somalië. De echtgenoot van eiseres zal vanwege de gevaarlijke situatie aldaar voor hemzelf en in het algemeen, en wat hij in Nederland heeft opgebouwd niet meegaan naar Somalië als eiseres uit Nederland moet vertrekken. Voorts heeft eiseres, onder verwijzing naar het Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 12 september 2019, nummer WBV 2019/14, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 [13] en het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van maart 2020 [14] , gewezen op het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM voor vrouwen die in Somalië zonder mannelijke begeleider reizen. Reeds onder 4.3 is geoordeeld dat verweerder alsnog inhoudelijk dient te toetsen aan het gestelde risico van schending van 3 EVRM bij een gedwongen terugkeer naar Somalië. Nu verweerder dit heeft nagelaten heeft hij het resultaat daarvan evenmin betrokken bij de belangenafweging. Verweerder dient dit alsnog te doen.
5.9
Dat in het nadeel van eiseres meeweegt dat verweerder niet kan onderzoeken of ten aanzien van eiseres openbare orde aspecten spelen, volgt de rechtbank ook niet. Nergens uit de gedingstukken blijkt dat verweerder aan de identiteit van eiseres twijfelt. Voorts heeft verweerder de vingerafdrukken van eiseres kunnen controleren in Nederlandse en internationale opsporingssystemen. Dat er nu in Somalië geen register is van justitiële gegevens waarin verweerder de identiteitsgegevens van eiseres zou kunnen verifiëren, is een omstandigheid buiten eiseres om en kan bezwaarlijk in haar nadeel worden betrokken.
5.1
Dat laatste geldt ook voor de tegenwerping dat gesteld noch gebleken is dat eiseres over voldoende middelen van bestaan beschikt. Dat eiseres gedurende haar asielprocedure niet mag werken is een omstandigheid die voor alle asielzoekers geldt en bezwaarlijk in het nadeel van eiseres kan worden betrokken. Eiseres heeft bovendien onbetwist gesteld dat haar echtgenoot een baan heeft. Verweerder heeft dit niet kenbaar in het voordeel van eiseres bij de belangenafweging betrokken en dient dat alsnog te doen.
5.11
Gelet op de voorgaande overwegingen vernietigt de rechtbank het bestreden besluit ook voor zover dat ziet op de ambtshalve toets aan artikel 8 EVRM en het aanvullende besluit van 17 januari 2022 na de tussenuitspraak.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de vernietigde delen van het bestreden besluit en het vernietigde aanvullende besluit van 17 januari 2022 in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
7.
Voor zover in de tussenuitspraak niet alle beroepsgronden zijn besproken, heeft dat te maken met de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit. De uitkomst van die beroepsgronden hangt namelijk af van de uitkomst van de nadere besluitvorming van verweerder op het punt van de gebreken. Daarom kan de rechtbank die beroepsgronden ook in deze uitspraak niet beoordelen. Deze punten zullen in de nadere besluitvorming van verweerder opnieuw aan de orde moeten komen.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin staat dat niet inhoudelijk getoetst hoeft te worden aan het gestelde risico van schending van artikel 3 EVRM bij een gedwongen terugkeer naar Somalië en voor zover het ziet op de ambtshalve toets aan artikel 8 EVRM;
- vernietigt het aanvullende besluit van 17 januari 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Battjes, voorzitter, en mr. A.J. van Putten en mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, leden, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2022.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.zaaknummer AWB 16/23710
2.de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
3.zaaknummer 201804475/1/V2
4.Team Onderzoek en Expertise Land en Taal
5.Bijvoorbeeld de uitspraken van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704, en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
7.de Vreemdelingenwet 2000
8.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
9.Vreemdelingencirculaire 2000
10.het arrest van 3 oktober 2014 inzake Jeunesse tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810, en het arrest van 8 november 2016, El Ghatet tegen Zwitserland, ECLI;CE:ECHR:2016:1 108JUD005697110
11.het voornoemde arrest van 3 oktober 2014 Jeunesse tegen Nederland
12.het arrest van 21 december 2001 inzake Sen tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2001:1221JUD00314659
13.Paragraaf 24.4.3, Staatscourant 2019 nr. 51565.
14.pagina 42, eerste en tweede tekstblok