Overwegingen
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te hebben. Eiseres heeft op 16 juni 2021 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat haar vader en oom zijn benaderd door vier mannen van [naam2] om eiseres uit te huwelijken aan hun leider. Ondanks dat haar vader hen meedeelde dat hij eiseres niet wilde uithuwelijken, werd hem medegedeeld dat over drie dagen de bruiloft zou plaatsvinden. Eiseres is daarom de volgende dag met haar oma vanuit [plaats1] gevlucht naar haar eerdere verblijfsplaats in [plaats2] in Mogadishu. Vervolgens is zij na ongeveer vier weken gevlucht uit Somalië. Eiseres vreest bij terugkeer te worden vermoord door [naam2] omdat zij het land heeft verlaten en niet heeft meegewerkt aan de gedwongen uithuwelijking met de leider van [naam2].
3. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Daarnaast heeft verweerder geloofwaardig gevonden dat zij is benaderd door [naam2] voor een gedwongen huwelijk. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat deze geloofwaardige elementen niet zijn te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade.Eiseres kan ook niet aangemerkt worden als alleenstaande vrouw. Eiseres komt voorts niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Tot slot geldt het bestreden besluit niet als terugkeerbesluit en is aan eiseres uitstel van vertrek verleendgedurende het onderzoek naar adequate opvang voor eiseres in het land van herkomst.
4. Desgevraagd heeft verweerder op 26 juli 2022 een verweerschrift ingediend. Verweerder concludeert dat het bestreden besluit niet in overeenstemming is met de recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juni 2022.Verweerder verzoekt de rechtbank daarom om toepassing van de bestuurlijke lus en om verweerder een termijn van zes weken te gunnen om een aanvullend besluit te nemen dat wel in overeenstemming is met voornoemde Afdelingsuitspraken.
5. Eiseres voert aan dat het geloofwaardig bevonden element ‘huwelijksdwang’ moet leiden tot een verblijfsvergunning asiel omdat sprake is van vluchtelingschapof ernstige schade.Hiertoe voert eiseres aan dat een gedwongen huwelijk onder de reikwijdte van het Vluchtelingenverdrag moet vallen. Daarnaast stelt zij dat huwelijksdwang leidt tot een onmenselijke behandeling, dat zij in aanmerking komt voor het beleid voor alleenstaande vrouwen en dat in Somalië sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn (hierna: 15c-situatie).
Eiseres meent voorts dat aan haar een verblijfsvergunning regulier op humanitaire grondenverleend had moeten worden. Eiseres stelt tot slot dat verweerder op onjuiste gronden aan eiseres geen terugkeerbesluit heeft opgelegd en aan haar uitstel van vertrek heeft verleend. Eiseres heeft ter zitting betoogd dat zij zich verzet tegen het verzoek van verweerder om toepassing van de bestuurlijke lus, omdat verweerder ruim een half jaar de tijd heeft gehad om onderzoek te verrichten naar adequate opvang in het land van terugkeer. Bovendien is voor eiseres bij terugkeer naar Somalië geen adequate opvang beschikbaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat huwelijksdwang valt onder de reikwijdte van het Vluchtelingenverdrag. Daartoe verwijst zij naar een artikel van Younous Arbaouiwaarin wordt gesteld dat een gedwongen huwelijk moet worden aangemerkt als daad van vervolging. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat in deze zaak geen sprake is van een gegronde vrees voor een gedwongen huwelijk. Eiseres is weliswaar benaderd voor een gedwongen huwelijk, maar zij is niet daadwerkelijk uitgehuwelijkt aan de leider van [naam2]. Zij heeft zowel voor als na de benadering in [plaats1], gedurende haar verblijf in [plaats2] in Mogadishu geen problemen ondervonden. Niet aannemelijk is dat eiseres of haar familie nog in de negatieve belangstelling staan van [naam2]. Hiermee is er geen sprake van gegronde vrees voor vervolging. De vraag of een gedwongen huwelijk onder de reikwijdte van het Vluchtelingenverdrag valt, wordt daarom verder buiten beschouwing gelaten. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Zoals hiervoor al is overwogen, kon en kan eiseres zich aan het risico op uithuwelijking (en daarmee ernstige schade) onttrekken. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aangemerkt kan worden als alleenstaande vrouw.Eiseres heeft verschillende familieleden in Somalië. Niet gebleken is dat de gezinsband van eiseres met haar oma en haar vader is verbroken en dat zij niet naar (één van) hen kan terugkeren in Somalië. Tot slot zijn vrouwen in Somalië door verweerder niet aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt, laat staan onderbouwd, dat deze beoordeling onjuist is.
8. Evenmin is gebleken dat in Mogadishu sprake is van een 15c-situatie. Verweerder heeft zich daarbij onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2018en het meest recente ambtsbericht inzake Somalië van december 2021voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat een vreemdeling niet louter door zijn aanwezigheid in Mogadishu een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, omdat het geweld in Mogadishu vooral gericht is op specifieke groepen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat Mogadishu nog altijd onder controle staat van de Somalische regering. En dat, hoewel de veiligheidssituatie in de hoofdstad fragiel is en [naam2] in staat is om aanslagen te plegen, deze aanslagen zich in het algemeen niet richten tegen willekeurige burgers en mede daardoor de drempel van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn niet wordt gehaald. De beroepsgrond slaagt niet.
Reguliere verblijfsvergunning (humanitair)
9. Eiseres stelt dat zij in aanmerking komt voor een vergunning op humanitaire gronden. Volgens verweerders beleid, neergelegd in paragraaf B11/2.5 van de Vc,
maakt verweerder alleen van deze bevoegdheid gebruik indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die zich in Nederland voordoen. Niet in geschil is dat de poging om eiseres gedwongen uit te huwelijken zich heeft voorgedaan in Somalië en dat niet is aangevoerd dat in Nederland sprake is van bijzondere omstandigheden. De beroepsgrond van eiseres ter zitting dat zij mogelijk PTSS heeft, is niet onderbouwd. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte geen verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden verleend. De beroepsgrond slaagt niet.
Onderzoek naar adequate opvang
10. Eiseres stelt dat ten onrechte een terugkeerbesluit is genomen. De Afdeling heeft in de hiervoor aangehaalde uitspraken van 8 juni 2022 geoordeeld dat artikel 45, eerste lid, van de Vw uitgaat van een meeromvattende beslissing. Om die reden dienen de afwijzing van de asielaanvraag en het nemen van een terugkeerbesluit gelijktijdig plaats te vinden. Hiervan mag volgens de Afdeling enkel worden afgeweken als verweerder tijdens de asielprocedure nog niet heeft kunnen vaststellen of adequate opvang voor de vreemdeling aanwezig is door het tijdrovende karakter van dat onderzoek of omdat hij onderzoeksmethoden moet hanteren die ertoe kunnen leiden dat de identiteit of andere gegevens van de vreemdeling of zijn familieleden bekend worden in het land van terugkeer. Als dit het geval is, moet verweerder dat uitdrukkelijk toelichten in de beslissing. Verweerder dient hierbij voortvarend te handelen om de periode waarin de vreemdeling in onzekerheid verkeert over zijn verblijfsstatus zo kort mogelijk te houden. Het onderzoek zal er bovendien in moeten resulteren dat ofwel een terugkeerbesluit wordt genomen ofwel een vergunning volgens het buitenschuldbeleid wordt verleend. Verweerder heeft in het verweerschrift erkend dat het bestreden besluit niet voldoet aan het voorgaande. De rechtbank volgt dit. Het bestreden besluit bevat dus een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
11. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat voorafgaand aan het bestreden besluit nog geen onderzoek gedaan is naar adequate opvang. Dit onderzoek wordt nu opgestart. Verweerder verwacht binnen zes weken een aanvullend besluit te kunnen nemen en verzoekt de rechtbank een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres in lijn met de ratio achter het arrest TQen de Afdelingsuitspraken erbij gebaat is dat zij snel duidelijkheid heeft over de uitkomst van het beroep dat gericht is tegen de inhoudelijke afwijzing van haar asielaanvraag. Met toepassing van de bestuurlijke lus wordt deze beslissing uitgesteld. De rechtbank ziet daarom geen reden om, zoals door verweerder verzocht, een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het onderzoek alsnog voortvarend moet opstarten dan wel voortzetten. De rechtbank stelt daarom een termijn van 8 weken om het onderzoek naar adequate opvang alsnog te voltooien en de gevolgen daarvan vast te stellen.
12. De beroepsgronden die zijn gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag treffen geen doel. Ook de beroepsgrond gericht tegen het niet ambtshalve verlenen van een reguliere vergunning slaagt niet. Omdat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar adequate opvang in het land van herkomst, is het beroep in zoverre wel gegrond. Dit leidt ertoe dat het bestreden besluit in zijn geheel moet worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal zelf nader onderzoek moeten verrichten en een nieuw besluit op de aanvraag moeten nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).