ECLI:NL:RBDHA:2022:8238
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen toekenning WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na beroerte
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die sinds 19 december 2015 als chauffeur werkzaam was, meldde zich op 27 februari 2017 arbeidsongeschikt na een beroerte. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 7 december 2018, heeft het UWV op 25 februari 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, die per 24 februari 2020 inging. Eiser ging in beroep tegen het besluit van het UWV dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde.
Tijdens de zitting op 30 mei 2022 is eiser verschenen met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld, die concludeerden dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was. De primaire verzekeringsarts stelde dat er beperkingen waren, maar dat er nog mogelijkheden tot verbetering waren. Eiser voerde aan dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en dat de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen niet voldoende waren onderbouwd.
De rechtbank oordeelde dat het UWV zijn besluiten op zorgvuldige wijze had genomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid en dat de toekenning van de WIA-uitkering terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.