ECLI:NL:RBDHA:2022:8238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na beroerte

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die sinds 19 december 2015 als chauffeur werkzaam was, meldde zich op 27 februari 2017 arbeidsongeschikt na een beroerte. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 7 december 2018, heeft het UWV op 25 februari 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, die per 24 februari 2020 inging. Eiser ging in beroep tegen het besluit van het UWV dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde.

Tijdens de zitting op 30 mei 2022 is eiser verschenen met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld, die concludeerden dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was. De primaire verzekeringsarts stelde dat er beperkingen waren, maar dat er nog mogelijkheden tot verbetering waren. Eiser voerde aan dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en dat de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen niet voldoende waren onderbouwd.

De rechtbank oordeelde dat het UWV zijn besluiten op zorgvuldige wijze had genomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid en dat de toekenning van de WIA-uitkering terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1894

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: G.W.J. de Groot)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend per 24 februari 2020.
Bij besluit van 28 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is vanaf 19 december 2015 werkzaam geweest als chauffeur waardetransport bij [bedrijf] B.V. (ex-werkgever) voor 40 uur per week. Op 27 februari 2017 heeft eiser zich arbeidsongeschikt gemeld vanwege een beroerte (CVA). Op 7 december 2018 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
2. De primaire verzekeringsarts concludeert in een rapportage van 18 februari 2020 dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek.
De primaire verzekeringsarts betwist de conclusie van bedrijfsarts M.T.M. Melis (Melis) dat sprake is van een medische eindsituatie. Melis concludeert in haar verslag van 15 november 2019 op basis van een rapport van 25 oktober 2019 van psychiater N. Kaymaz (Kaymaz) dat er geen benutbare mogelijkheden zijn en sprake is van marginale belastbaarheid, die bovendien wisselt van moment tot moment. Volgens Melis is sprake van een medische eindsituatie omdat de beperkingen blijvend zijn en behandeling zich alleen nog kan richten op het leren omgaan met de klachten. Volgens de primaire verzekeringsarts gaat Melis er ten onrechte van uit dat de geheugen- en concentratieklachten als gevolg van (door eiser gesteld) niet-aangeboren hersenletsel zijn geobjectiveerd. De primaire verzekeringsarts is van mening dat deze klachten voortkomen uit een aanpassingsstoornis vanwege belasting in de privé-situatie. Hij verwacht dat de medische situatie van eiser op de lange termijn zal verbeteren en de functionele mogelijkheden zullen toenemen. De primaire verzekeringsarts neemt diverse beperkingen aan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 februari 2020. Eiser wordt beperkt geacht ten aanzien van een aantal items op het gebied van persoonlijk functioneren (geen afleiding door activiteiten van anderen; geen veelvuldige storingen, onderbrekingen, deadlines en productiepieken; aangewezen op een voorspelbare werksituatie omdat eiser niet flexibel kan inspelen op sterk wisselende uitvoerings-omstandigheden en/of taakinhoud; geen hoog handelingstempo; geen verhoogd persoonlijk risico). Ook worden beperkingen aangenomen op het gebied van sociaal functioneren (eiser heeft moeite met het hanteren van emotionele problemen van anderen; eiser kan geen conflicten hanteren; eiser kan beperkt samenwerken, namelijk met een eigen, van te voren afgebakende deeltaak; eiser is aangewezen op werk waarin weinig contact met klanten of patiënten is vereist en waarin kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden/geen solitaire functie; het werk van eiser moet geen leidinggevende aspecten bevatten). Verder wordt eiser beperkt geacht ten aanzien van geluids- en trillingsbelasting. Op het gebied van dynamische handelingen worden beperkingen aangenomen ten aanzien van (frequent) buigen, duwen en trekken, tillen en dragen, frequent zware lasten hanteren, (trappen)lopen en klimmen. Wat betreft statische houdingen wordt eiser beperkt geacht ten aanzien van de items zitten en staan. Tot slot wordt een urenbeperking aangenomen voor 5 uur per dag / 25 uur per week.
3. De primaire arbeidsdeskundige stelt het arbeidsongeschiktheidspercentage vast op 54,84% en acht eiser geschikt voor de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334).
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder naar aanleiding hiervan aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend vanaf 24 februari 2020.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelet op diens rapport van 11 december 2020 van mening is dat de bezwaren van eiser geen aanleiding geven de bevindingen van de primaire verzekeringsarts te herzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht. Daarbij is informatie betrokken van het Groene Hart Ziekenhuis van 30 maart 2017, het Sophia Ziekenhuis van 20 december 2017, een brief van de neuroloog van 28 maart 2018 en een verslag van een neuropsychologisch onderzoek (NPO) van (11+18+19) juli 2017. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser lichamelijk en psychisch onderzocht op het spreekuur van 3 november 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt niet de conclusie van Melis dat sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Hij licht toe dat Kaymaz bij haar onderzoek niet het NPO van juli 2017 heeft betrokken. In dit NPO zijn de geheugen- en concentratieklachten van eiser niet geobjectiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat in het kader van het vaststellen van de beperkingen uit van de objectieve bevindingen van dit NPO. Daarnaast zijn de beperkingen die voortvloeien uit het psychiatrisch beeld volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in ruime mate opgenomen in de FML van 18 februari 2020. Melis heeft niet onderbouwd waarom verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. De forse beperkingen, waaronder een urenbeperking van 2 uur per dag, passen ook niet bij de GAF-score van 55 die door Kaymaz is vastgesteld. Deze score wijst erop dat geen sprake is van een ernstig psychiatrisch beeld. Eiser heeft zelf op het spreekuur aangegeven dat controles door de neuroloog in verband met zijn CVA niet meer plaatsvinden en dat de gesprekken met de psycholoog zijn afgerond. Ook vinden geen controles meer plaats voor zijn hernia (HNP). De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid omdat eiser niet voldoet aan de eisen voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep sluit zich in zijn rapportage van 5 januari 2021 aan bij de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige.
6. Eiser stelt in beroep primair dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De door Melis aangenomen verdergaande beperkingen zijn volgens hem medisch objectiveerbaar. Hij voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van het NPO van juli 2017. In het rapport zelf wordt vermeld dat de testresultaten tot maximaal één jaar na het onderzoek geldig zijn, tot juli 2018. Verweerder had daarom opnieuw een NPO moeten laten uitvoeren. Verder heeft eiser ter onderbouwing van zijn standpunt een rapport van medisch adviseur J. de Jong-Bonfrer (De Jong-Bonfrer) van 9 augustus 2021 overgelegd. De Jong-Bonfrer geeft aan dat op grond van het NPO van juli 2017 geen conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van neuro-cognitieve aspecten omdat eiser ten tijde van het onderzoek teveel psychische klachten had. Om deze reden heeft Kaymaz de resultaten van het NPO niet bij haar onderzoek betrokken. Daarnaast merkt De Jong-Bonfrer op dat een NPO wordt afgenomen in een omgeving zonder prikkels, zodat niet zonder meer van de resultaten kan worden uitgegaan. Eiser stelt subsidiair dat hij marginaal belastbaar is en dat daarom verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. De Jong-Bonfrer verwijst naar het arbeidsdeskundig onderzoek van 1 november 2018, waarin wordt geconcludeerd dat tweedespoor activiteiten niet aan de orde zijn vanwege marginale mogelijkheden. Tijdens de reïntegratie bleek eiser maximaal 3 x 2 uur per week enkelvoudige taken te kunnen verrichten. Ook verwijst De Jong-Bonfrer naar het rapport van Melis van 18 augustus 2019. In dit rapport concludeert Melis, net als in het latere rapport van 15 november 2019, dat sprake is van marginale belastbaarheid, die bovendien van dag tot dag kan wisselen. De Jong-Bonfrer concludeert op grond van de bevindingen van Melis dat een urenbeperking van 2 uur per dag / 10 uur per week op preventieve gronden moet worden aangenomen. De Jong-Bonfrer heeft van Melis vernomen dat volgens Melis medisch in strikte zin geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden, maar wel van ernstig disfunctioneren, ook in de sterk aangepaste taken. De Jong-Bonfrer heeft daarnaast waargenomen dat eiser na een gesprek van ongeveer 20 minuten gaat gapen. Verder moeten aanvullende beperkingen worden aangenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamisch handelen en statische houdingen.
7.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat voornoemde rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
7.2
Verweerder heeft naar aanleiding van het beroep van eiser de verzekeringsarts bezwaar en beroep om een reactie op het rapport van De Jong-Bonfrer verzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens de aanvullende rapportage van 11 oktober 2021 naast het rapport van De Jong-Bonfrer ook een brief van de polikliniek neurologie van 1 april 2021 bij zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er geen medisch objectiveerbare feiten aanwezig zijn om volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Uit de informatie van de neuroloog van 1 april 2021 volgt dat er geen ernstige afwijkingen zijn in de hersenen. Daarom kunnen de door eiser gestelde forse beperkingen, waaronder een ruimere urenbeperking, als gevolg van de CVA niet medisch worden geobjectiveerd. Er is geen sprake van verlammingen of ernstige cognitieve stoornissen. Overigens zou het voor eiser in geval van marginaal functioneren niet mogelijk zijn om als mantelzorger voor zijn partner te functioneren. Verder kan uit worden gegaan van het NPO van juli 2017 omdat er geen sprake is van wijzigingen in het medisch beeld en gelet op de aanwezige medische informatie. Tot slot wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat de FML van 18 februari 2020 overeenkomt met de door Kaymaz vastgestelde GAF-score van 55. Deze score geeft aan dat sprake is van matige symptomen of matige problemen in sociaal functioneren op het werk.
7.3
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder een nieuw NPO had moeten laten uitvoeren in verband met het aannemen van beperkingen op het gebied van het geheugen en de concentratie van eiser. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn ten tijde van het onderzoek aanwezige psychische problematiek belet dat van de resultaten van het NPO ten aanzien van geheugen en concentratie kan worden uitgegaan. Ook het argument dat een NPO in een prikkelarme omgeving wordt uitgevoerd kan eiser niet baten omdat moet worden uitgegaan van de zorgvuldigheid van dat onderzoek. Bovendien geeft Kaymaz weliswaar aan dat zij de resultaten van het NPO om die reden niet bij haar onderzoek betrekt, maar uiteindelijk komt zij tot een GAF-score die overeenstemt met de door de verzekeringsartsen aangenomen belastbaarheid van eiser. Eiser heeft dit ook niet betwist. Verder is voldoende informatie over de neurocognitieve stoornissen van eiser in het dossier aanwezig. De rechtbank wijst er tot slot op dat de verzekeringsartsen meerdere beperkingen hebben aangenomen op grond van de klachten in verband met het geheugen en de concentratie. Dit betreft met name de items op het gebied van persoonlijk functioneren (geen afleiding door activiteiten van anderen; geen veelvuldige storingen, onderbrekingen, deadlines en productiepieken; aangewezen op een voorspelbare werksituatie omdat eiser niet flexibel kan inspelen op sterk wisselende uitvoerings-omstandigheden en/of taakinhoud; geen hoog handelingstempo).
7.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in voldoende mate heeft onderbouwd dat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank overweegt dat van een situatie van geen benutbare mogelijkheden geen sprake is, gelet op de informatie van De Jong-Bonfrer inhoudende dat Melis van mening is dat medisch in strikte zin geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden, maar van ernstig disfunctioneren. Uit de informatie van Kaymaz volgt dat nog verbetering van de belastbaarheid mogelijk is. Kaymaz concludeert in haar rapport van 25 oktober 2019 (pag. 13 t/m 17) dat er deels verbetering is van de burn out klachten, grotendeels verbetering van de lichamelijke klachten als gevolg van de CVA, maar geen verbetering van de niet aangeboren hersenletsel (NAH)/neurocognitieve klachten ten gevolge van de CVA. Eiser toont klachten passend bij neurocognitieve stoornissen in de vorm van aandacht- en concentratieproblemen, korte termijn geheugen problemen en inprentingsproblemen, die zich uiten in woordvindstoornissen, namen vergeten van mensen die hij goed kent, spullen kwijt raken, drukke omgevingen niet aankunnen, snel overprikkeld zijn, snel vermoeid zijn. Kaymaz geeft aan dat eiser geen therapieën heeft gehad voor de neurocognitieve stoornissen. Deze stoornissen kunnen deels herstellen met therapie in de vorm van veelvuldige trainingen, planning en organisatie aanpakken, waarbij therapie gericht is op het leren omgaan met klachten. Eiser heeft in de GGZ de keuze gekregen om medicatie te nemen of therapie in de vorm van gesprekken met een psycholoog te volgen. Eiser heeft voor medicatie gekozen, die voor hoofdpijnvermindering en tot beter slapen leidde. Eiser heeft daarom geen therapie gehad voor de neurocognitieve stoornissen op een NAH/neuropsychiatrie afdeling van de GGZ. Eiser zou volgens Kaymaz gebaat zijn bij een dergelijke therapie voor de klachten voortvloeiend uit het niet aangeboren hersenletsel. De therapieën op zo'n afdeling zijn erop gericht om te leren omgaan met zijn klachten en beperkingen, om zodoende een betere kwaliteit van leven te krijgen. Ten aanzien van de prognose vermeldt Kaymaz dat na de behandeling restklachten te verwachten zijn in de vorm van neurocognitieve stoornissen en dat herstel hiervan vaak niet mogelijk is. De belastbaarheid van eiser is deels, in lichte vorm, te verbeteren de vorm van leren plannen en organiseren, leren zijn energie te doseren, leren om te gaan met prikkels om hem heen. In termen van genezing is er ten aanzien van het komende jaar (en zelfs mogelijk de komende 2 à 3 jaar) sprake van een medische eindsituatie voor de neurocognitieve stoornissen. In termen van verbeteren van de kwaliteit van zijn leven en zinvolle dagbesteding, leren om te gaan met zijn klachten is de belastbaarheid wel enigszins te vergroten.
7.5
Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de door Melis en De Jong-Bonfrer veronderstelde marginale belastbaarheid van eiser ertoe moet leiden dat verweerder verdergaande beperkingen moet aannemen. Melis verwijst naar het psychiatrisch onderzoek van Kaymaz. Kaymaz stelt een GAF-score vast die overeenstemt met de door de verzekeringsartsen aangenomen belastbaarheid van eiser. De door De Jong-Bonfrer benoemde verdergaande beperkingen overlappen grotendeels met de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen. Dit geldt ook voor de FML van Melis van 15 november 2019. Melis licht het aannemen van verdergaande beperkingen verder ook niet toe, maar beperkt zich tot het verwijzen naar de bevindingen van Kaymaz.
7.6
Eiser heeft geen beroepsgronden gericht tegen de door de arbeidsdeskundigen geduide functies.
7.7
Het vorenstaande betekent dat wat eiser heeft aangevoerd geen doel treft, en dat verweerder terecht en op goede gronden een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend vanaf 24 februari 2020.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.