ECLI:NL:RBDHA:2022:8237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, geboren in 1991, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Het primaire besluit van 13 juli 2020, waarin het verzoek om uitkering werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 28 januari 2021. Eiser stelde dat hij geen arbeidsvermogen heeft en dit ook in de toekomst niet zal kunnen ontwikkelen, en betwistte de zorgvuldigheid van het door verweerder verrichte onderzoek.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, waaronder zijn medische situatie en de diagnoses van verschillende behandelaars. Eiser heeft onder andere een depressieve stoornis en Autisme Spectrum Stoornis (ASS), en hij heeft aangegeven dat zijn medische situatie niet verbetert. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser op de datum in geding niet duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. De rechtbank oordeelde dat er behandelmogelijkheden zijn en dat verbetering van de vaardigheden en belastbaarheid van eiser in de toekomst valt te verwachten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op de gevraagde Wajong-uitkering. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigden: W.J.H. van der Weerd en P.M.C. Vrijburg),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: M.A. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het
daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep tegen het bestreden besluit ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 13 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedag] 1991, heeft op 3 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wajong 2015.
1.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. De besluiten berusten op het standpunt dat eiser weliswaar op de datum in geding geen arbeidsvermogen heeft, maar dit naar verwachting in de toekomst wel zal kunnen ontwikkelen.
2. Eiser betoogt dat hij recht heeft op een Wajong-uitkering omdat hij geen arbeidsvermogen heeft en dit ook in de toekomst niet zal kunnen ontwikkelen. Eiser stelt daarbij dat het door verweerder verrichte onderzoek onzorgvuldig is.
2.1.
Eiser betoogt dat sprake is van een progressief ziektebeeld en de medische situatie niet verbetert en/of onder controle is. Eiser verwijst in dit verband naar correspondentie en rapportages van het LUMC (afdeling psychiatrie, A.M. van Hemert en S.C. Boogmans), GGZ Rivierduinen (psycholoog D. de Boer en psychiater G.J. van der Ploeg) de neuroloog van Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (SEIN) en een verslag van 16 september 2019 van neuroloog E..L.M. de Schryver. Eiser wordt al jaren voor zijn depressieve stoornis en Autisme Spectrum Stoornis (ASS) begeleid zonder succes. Daarnaast zijn zijn Obstructief Slaapapneu Syndroom (OSAS; slaapapneu) en vertraagde slaapfase syndroom (DSPS; Delayed Sleep Phase Syndrome) nog niet onder controle. Eiser kan geen enkele vorm van verplichting of druk aan, omdat dit angst bij hem veroorzaakt. Eiser betwist dat op grond van het feit dat hij zijn HAVO-diploma heeft gehaald kan worden geconcludeerd dat hij arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Vanwege het schoolgaan is hij juist depressief geworden en heeft geprobeerd zijn suïcidale gedachten ten uitvoer te brengen. Eiser betwist voorts dat er behandelmogelijkheden zijn.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1
Artikel 1a:1 van de Wajong 2015 luidt als volgt:
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te
stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
3. De ingezetene die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft wordt alsnog jonggehandicapte, indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapte zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, of het tweede lid, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
4. Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een periodieke herbeoordeling om vast te stellen of betrokkene duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
6. De beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
7. Bij de beoordeling, bedoeld in het zesde lid, maakt de verzekeringsarts zo veel mogelijk gebruik van wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kunnen ondersteunen. (...)
3.2
In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
is bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
3.3
De primaire verzekeringsarts concludeert in de rapportage van 9 juli 2020 dat arbeidsvermogen ontbreekt, maar dat dit niet duurzaam is. Zij heeft eiser telefonisch gesproken en dossieronderzoek verricht. Zij is van mening dat eiser met behulp van begeleiding kan gaan deelnemen aan dagbesteding en uiteindelijk arbeid zal kunnen verrichten. Zij vermeldt dat eiser geen epilepsie-aanvallen heeft indien eiser zijn medicatie slikt.
3.4
De primaire arbeidsdeskundige overweegt in zijn rapportage van 10 juli 2020 dat eiser over basale werknemersvaardigheden beschikt omdat hij, gelet op het feit dat hij een opleiding heeft gevolgd, opdrachten kan begrijpen, onthouden en uitvoeren en afspraken kan nakomen. Hij concludeert dat eiser geen arbeidsvermogen heeft, maar dit wel kan ontwikkelen.
3.5
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, eiser telefonisch gesproken en eiser psychisch onderzocht. Hij heeft bij het dossieronderzoek het verslag van 9 juli 2020 van de primaire verzekeringsarts betrokken. Informatie van de behandelend sector heeft hij niet opgevraagd omdat voldoende informatie aanwezig was om tot een heroverweging te komen. Daarnaast kan aan behandelaren niet om een oordeel over het arbeidsvermogen worden gevraagd. De arts sluit zich aan bij de conclusie van de primaire verzekeringsarts dat het arbeidsvermogen van eiser in de toekomst zal kunnen ontwikkelen. Van een progressief ziektebeeld is geen sprake en er zijn nog behandelmogelijkheden, waardoor verbetering van de vaardigheden en daarmee de belastbaarheid valt te verwachten. De ziektebeelden van eiser geven geen aanleiding om te concluderen dat ontwikkelen van arbeidsvermogen niet mogelijk is in de toekomst. Eiser kan door behandeling/begeleiding met ASS rekening leren houden en functioneren. Ook valt nog verbetering te verwachten ten aanzien van de depressieve klachten, mede gelet op het feit dat al sprake is van enige verbetering. De epilepsie en slaapapneu zijn onder controle. Voor de obesitas en het oedeem aan de benen is behandeling mogelijk. Begeleiding voor het gestoorde slaap-waakritme zal na geruime tijd tot verbetering leiden.
3.6
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep sluit zich, onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, aan bij de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige.
3.7
In een aanvullende rapportage van 18 juni 2021 ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van bestudering van de in overweging 2.1 genoemde medische stukken geen aanleiding om van zijn standpunt af te wijken. Hij licht toe dat deze medische stukken geen nieuwe gegevens bevatten en dat uit de stukken kan worden afgeleid dat eiser met behulp van begeleiding zijn slaap-waakritme kan verbeteren en kan leren omgaan met zijn ASS.
3.8
In de beroepsfase zijn alsnog medische stukken van de behandelend sector tot en met 2021 betrokken, zodat naar het oordeel van de rechtbank in zoverre geen aanleiding is voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is. De rechtbank volgt daarbij verweerder in zijn standpunt dat een fysiek spreekuur geen toegevoegde waarde zou hebben omdat de vraag hoe eiser op de begeleiding voor zijn slaap-waakritme en ASS gaat reageren niet op het spreekuur kan worden vastgesteld. Aldus zou op het spreekuur niet kunnen worden bepaald wat dit betekent voor de medische objectivering van de klachten van eiser met het oog op de ontwikkeling van arbeidsvermogen in de toekomst.
3.9
De rechtbank overweegt ten aanzien van de kern van het geschil, te weten of mogelijkheden tot ontwikkeling van arbeidsvermogen voor eiser bestaan, als volgt.
3.1
Uit de gedingstukken volgt dat psychiater G.J. van der Ploeg in het concept behandelplan van 8 juli 2021 aangeeft dat eiser als doel heeft ‘het aanleren van sociale en praktische vaardigheden om in te toekomst zelfstandig te kunnen wonen en de opleiding informatie op te pakken’. Voorts wordt gewerkt aan het beperken van de impact van de somberheid op het leven van eiser. Bij de ‘beoogde resultaten’ wordt vermeld: stabiele stemming, stabiel dag/nachtritme en zelfstandig thuis kunnen functioneren. In de brief van 31 maart 2021 beschrijven Kees van Dam en psychiater G.J. van der Ploeg onder meer de impact van de ASS op het leven van eiser. In deze brief en de verslagen van 9 juli 2020, 18 juli 2019 en 26 juli 2019 van psychiater G.J. van der Ploeg wordt niet vermeld dat eiser uitbehandeld is of dat geen verbetering van de medische situatie valt te verwachten. In de verslagen worden de behandeldoelen van het concept behandelplan herhaald en aangevuld met de doelen om een gezond dag/nachtritme te bewerkstelligen, zich minder somber te voelen en een passende opleiding te vinden. Neuroloog E..L.M. de Schryver vermeldt in het verslag van 16 september 2019 dat sprake is van een redelijk goed slaapritme en dat eiser zijn medicatie wil afbouwen omdat hij sinds 2011 geen last meer heeft van aanvallen vanwege zijn epilepsie. Neuroloog E.W. Gieteling van SEIN vermeldt in de brief van 24 april 2020 dat eiser voor zijn slaapapneu is gestart met chronotherapie met een heel redelijk effect. De brieven van deze neuroloog van 17 april 2019 en 30 november 2018 zien op het beschrijven van de slaapapneu en het starten met de behandeling. De brief van 21 april 2021 vermeldt dat eiser onder behandeling is bij SEIN, de behandeling een redelijk effect heeft en dat de resterende klacht, het ontwaken rond 13:30, therapie resistent is.
3.11
Gelet op de informatie van de behandelaren van eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van het duurzaam geen mogelijkheden hebben tot arbeidsparticipatie per datum in geding. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.