ECLI:NL:RBDHA:2022:8231
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak zonder betaling griffierecht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een aanvraag had ingediend voor wijziging van haar verblijfsvergunning regulier naar 'arbeid in loondienst', had eerder een afwijzing ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit was genomen op 27 augustus 2021 en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 16 maart 2022 ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Tijdens de procedure is vastgesteld dat het griffierecht niet tijdig was betaald, wat volgens de Awb leidt tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster in verzuim was en verklaarde het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.