ECLI:NL:RBDHA:2022:8217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 21/5991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 19 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een Nigeriaanse verzoekster en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had een verblijfsvergunning onder de beperking 'studie', welke door de Staatssecretaris op 29 april 2021 was ingetrokken met ingang van 30 augustus 2020. Tegen dit primaire besluit had de verzoekster bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 17 september 2021. Hierop heeft de verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was, aangezien het beroep van de verzoekster ongegrond was verklaard. Hierdoor was het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De zaak is geregistreerd onder zaaknummer AWB 21/5991.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5991

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoekster], uit Nigeria, verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A.A. Adonai- Ohachu),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres onder de beperking ‘studie’ ingetrokken met ingang van 30 augustus 2020.
Bij besluit van 17 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarnaast is de aanvraag tot wijziging van de beperking in verblijf bij familie- of gezinslid afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Bij uitspraak van vandaag [2] heeft de rechtbank het hiervoor genoemde door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat er geen bezwaar- dan wel beroepsprocedure meer loopt, zodat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zaaknummer AWB 21/5990.