ECLI:NL:RBDHA:2022:8217
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
Op 19 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een Nigeriaanse verzoekster en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had een verblijfsvergunning onder de beperking 'studie', welke door de Staatssecretaris op 29 april 2021 was ingetrokken met ingang van 30 augustus 2020. Tegen dit primaire besluit had de verzoekster bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 17 september 2021. Hierop heeft de verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was, aangezien het beroep van de verzoekster ongegrond was verklaard. Hierdoor was het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De zaak is geregistreerd onder zaaknummer AWB 21/5991.