ECLI:NL:RBDHA:2022:8216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 21/5990 en AWB 22/2979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing wijzigingsaanvraag in het kader van jongvolwassenenbeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een verblijfsvergunning voor studie, die door de staatssecretaris op 29 april 2021 werd ingetrokken met terugwerkende kracht per 31 augustus 2020, omdat zij zich had uitgeschreven bij de Universiteit Maastricht. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar dit werd ongegrond verklaard. Daarnaast had zij een aanvraag ingediend om het doel van haar verblijfsvergunning te wijzigen naar verblijf bij een gezinslid, welke aanvraag ook werd afgewezen. De rechtbank heeft beide beroepen (AWB 21/5990 en AWB 22/2979) op zitting behandeld op 14 juni 2022.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had kunnen besluiten dat de eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid. De rechtbank stelde vast dat de eiseres geen bewijs had geleverd voor een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar referent, haar biologische vader, en dat de gezinsband tussen hen niet meer bestond. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht had ingetrokken en de wijzigingsaanvraag had afgewezen. De rechtbank oordeelde ook dat er geen schending was van de hoorplicht en dat er geen sprake was van vooringenomenheid bij de besluitvorming.

De uitspraak van de rechtbank was dat beide beroepen ongegrond werden verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/5990 en AWB 22/2979

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit Nigeria, eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A.A. Adonai-Ohachu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres onder de beperking ‘studie’ ingetrokken met ingang van 31 augustus 2020.
Bij besluit van 17 september 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarnaast is de aanvraag tot wijziging van de beperking in verblijf bij familie- of gezinslid afgewezen.
Eiser heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld (AWB 21/5990).
Bij besluit van 29 april 2022 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de afwijzing van de wijzigingsaanvraag ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld (AWB 22/2979).
De rechtbank heeft beide beroepen op 14 juni 2022 op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Referent, de heer [A], was ook aanwezig.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1999 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiseres heeft vanaf 28 oktober 2019 een verblijfsvergunning voor studie. Eiseres heeft op 16 juni 2021 een aanvraag ingediend om het doel van de vergunning te wijzigen.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning voor studie ingetrokken (AWB 21/5990), omdat eiseres sinds 31 augustus 2020 is uitgeschreven bij de Universiteit Maastricht.
3. Verder heeft verweerder de wijzigingsaanvraag van eiseres afgewezen (AWB 22/2979), omdat er geen sprake is van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [1] Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat ze aan de voorwaarden van het jongvolwassenbeleid voldoet of dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen haar en referent.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eisers kan zich niet vinden in de afwijzing. Zij voldoet wel degelijk aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid. Referent is haar biologische vader en zij woont sinds haar aankomst in Nederland bij hem. Ondanks dat referent haar in 2007 heeft achtergelaten in Nigeria, is de gezinsband nooit verbroken. Er is bovendien sprake van een bijzondere afhankelijkheid. Daarnaast heeft verweerder de schijn van vooringenomenheid gewekt, omdat dezelfde beslisambtenaar heeft beslist op zowel de intrekking van haar verblijfsvergunning, als de wijzigingsaanvraag. [2] Dit vermoeden wordt versterkt door het feit dat verweerder eiseres ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Intrekking van de verblijfsvergunning
5. Niet in geschil is dat eiseres per 31 augustus 2020 is gestopt met haar studie. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen beroepsgronden heeft ingediend waaruit blijkt dat getwijfeld kan worden aan deze feitenvaststelling. Gelet hierop mocht verweerder de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht intrekken per 31 augustus 2020.
Jongvolwassenbeleid
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft kunnen concluderen dat eiseres weliswaar jongvolwassen is maar dat zij niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenbeleid. [3] Uit de overgelegde stukken volgt dat referent slechts een half jaar met eiseres heeft gespendeerd voorafgaand aan zijn vertrek naar Nederland in 2007. Dat referent eiseres financieel en emotioneel ondersteunde, of haar kwam opzoeken in de periode van 2007 tot 2019, is niet nader onderbouwd. Daarbij heeft verweerder de informatie uit het interdepartementale dossier van referent mogen betrekken. Hieruit volgt dat referent eiseres nooit eerder heeft genoemd in zijn asielprocedure, in 2000 een gezin heeft gesticht en in 2010 opnieuw is getrouwd. In licht van deze omstandigheden heeft verweerder kunnen concluderen dat de gezinsband tussen eiseres en referent is verbroken.
6.1.
Dat eiseres met de in beroep overgelegde uittreksels van de BRP heeft aangetoond dat ze sinds haar komst naar Nederland in 2019 met referent samenwoont, doet aan het voorgaande niet af. Het enkele feit dat verweerder het interdepartementale dossier niet heeft overgelegd leidt niet tot een schending van het equality of arms en het fair-play beginsel. De stelling van eiseres dat de informatie uit dit dossier niet klopt is onvoldoende aanleiding om tot een ander oordeel te komen, nu er geen tegenbewijs is overgelegd. Tot slot volgt de rechtbank niet het op zitting ingenomen standpunt dat de gezinsband niet is verbroken, gelet op het vluchtverleden van referent. Vast staat dat referent een verblijfsvergunning heeft gekregen op grond van het Generaal Pardon en niet op grond van een asielvergunning.
6.2.
In het licht van deze omstandigheden komt eiseres niet in aanmerking voor toepassing van het jongvolwassenbeleid.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
7. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank toe aan de beoordeling of tussen eiseres en referent, als meerderjarigen, sprake is van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven. Dit wordt aangenomen indien sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Eiseres heeft niet met bewijsstukken onderbouwd dat ze door referent financieel of emotioneel wordt ondersteund. Alhoewel de in beroep overgelegde stukken aantonen dat eiseres en referent samenwonen, is dit onvoldoende om te spreken van een afhankelijkheidsrelatie die de gebruikelijke banden tussen een ouder en een meerderjarig kind overstijgt. Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat de banden van eiseres met haar land van herkomst sterk zijn. Eiseres heeft 20 jaar in Nigeria gewoond en slechts drie jaar in Nederland. Dat de moeder van eiseres ziek is kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat dit geen betrekking heeft op de relatie tussen eiseres en referent. Voor zover eiseres stelt dat ze zich niet zelfstandig kan redden volgt de rechtbank dat standpunt niet. Niet is gebleken dat de benodigde zorg of ondersteuning niet door andere familieleden en of vrienden in Nigeria kan worden geboden. Bovendien mag van meerderjarige kinderen verwacht worden dat zij in beginsel in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.
7.2.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de wijzigingsaanvraag van eiseres mogen afwijzen. De beroepsgronden die betrekking hebben op de familierechtelijke relatie behoeven dan ook geen bespreking meer.
Afwijking op grond van artikel 4:84 van de Awb
8. In het licht van de voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven hebben om af te wijken van de beleidsregels op grond van artikel 4:84 van de Awb. Het feit dat de moeder van eiseres ziek is onvoldoende om af te wijken van de beleidsregels, nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zelf geen baan kan vinden of niet in staat is om voor zichzelf te zorgen.
Hoorplicht
9. Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van de gronden van het bezwaar van eiseres, mocht verweerder afzien van het horen van eiseres.
Schijn van vooringenomenheid
10. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verweerder vooringenomen was ten tijde van het bestreden besluit. Het primaire besluit in de beroepsprocedure met zaaknummer AWB 21/5990 richt zich exclusief tegen de intrekking van de verblijfsvergunning. Eiseres heeft pas in bezwaar de wijzigingsaanvraag ingediend en in de gronden van bezwaar daar specifiek naar verwezen. Gelet hierop mocht verweerder op beide procedures beslissen. Verder is er geen rechtsregel die zich verzet tegen deze handelwijze. Dat eiseres niet is gehoord, doet daar niet aan af.
Wat is de conclusie?
11. Het beroep met zaaknummer AWB 21/5590 is ongegrond.
12. Het beroep met zaaknummer AWB 22/2979 is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep (AWB 21/5990) ongegrond.
  • verklaart het beroep (AWB 22/2979) ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000.