ECLI:NL:RBDHA:2022:8213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.6369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning EU langdurig ingezetene op basis van onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning als EU langdurig ingezetene, maar deze aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris, waarin het bezwaar van de eiser tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt, zoals vereist is volgens artikel 45b van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die een eetgelegenheid in Nederland exploiteert, heeft niet aangetoond dat zijn inkomen sinds 2017 voldoet aan het gestelde normbedrag van €1.250,12 per maand. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de eiser niet voldoet aan de vereisten voor de verblijfsvergunning.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser overwogen, waaronder de stelling dat de referte-termijn van 18 maanden een vertekend beeld geeft van zijn inkomsten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om een belangenafweging te maken en dat het bestreden besluit niet in strijd is met het evenredigheids- of zorgvuldigheidsbeginsel. De eiser mag zijn verblijf in Nederland voortzetten tot 30 juni 2025, maar zijn aanvraag voor de verblijfsvergunning is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6369

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit Turkije, eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 30 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en exploiteert een eetgelegenheid in Nederland (VOF [bedrijf]). Hij heeft met ingang van 30 juni 2020 een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet tijdelijke humanitaire gronden’ tot 30 juni 2025. Hij denkt in aanmerking te komen voor een sterker verblijfsrecht, als EU langdurig ingezetene en heeft hiervoor een aanvraag gedaan.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat hij sinds 2017 een inkomen genereert dat gelijk is aan het gestelde normbedrag van €1.250,12,- per maand. Daarnaast is niet gebleken dat zijn inkomen toereikend is voor zijn persoonlijke levensstandaard. Er is geen sprake van een schending van artikel 8 van het EVRM [1] , omdat eiser zijn verblijf rechtmatig in Nederland mag voortzetten.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiser beschikt wel degelijk duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan. Dit volgt uit de overgelegde financiële stukken. Door de referte-termijn van 18 maanden is een vertekend beeld ontstaan over de inkomsten die hij kan verwerven uit zijn onderneming. Daarnaast is het bestreden besluit onevenredig en onzorgvuldig voorbereid [2] en in strijd met artikel 8 EVRM. Verweerder heeft onvoldoende betrokken dat eiser een arbeidsverleden en een beschermenswaardig privéleven in Nederland heeft. Bovendien heeft hij de gevraagde verblijfsvergunning nodig om verdere vermogensrechtelijke investeringen te doen in zijn onderneming.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Middelenvereiste
4. Op grond van artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder c van de Vw 2000, [3] kan verweerder de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afwijzen, indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. In dit geval is aan dat vereiste voldaan, als eiser beschikt over een minimuminkomen van €1.250,12,- per maand. [4]
4.1.
Verweerder kunnen concluderen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Uit de ‘Bijlage Verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer’ blijkt dat hij een gemiddeld maandinkomen van € 107,- in 2017, € 1029,- in 2018, en € 558,- in 2019, heeft verdiend. Uit de overgelegde stukken volgt geen duidelijk beeld van het gemiddeld (maand)inkomen van eiser in 2020. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat het gemiddeld (maand)inkomen van 2020 ook onder het gestelde normbedrag valt.
4.2.
In tegenstelling tot het standpunt van eiser, was verweerder niet gehouden om in het kader van het middelenvereiste een belangenafweging te maken. Uit de Memorie van Toelichting [5] blijkt dat er geen uitzondering op het middelenvereiste kan worden gemaakt, omdat dit in strijd is met de normen van de Richtlijn langdurig ingezetenen. [6] De rechtbank gaat daarom voorbij aan de gronden die op dit standpunt betrekking hebben.
Overige gronden
5. Het bestreden besluit is niet in strijd met het evenredigheids- of zorgvuldigheidsbeginsel. Dat is alleen al zo omdat er feitelijk niets verandert aan de situatie waarin eiser zich bevindt. Eiser mag zijn verblijf rechtmatig in Nederland voortzetten tot 30 juni 2025. Er is daarom ook geen strijd met artikel 8 EVRM. Dat eiser bepaalde investeringen wil doen en stelt dat hij die alleen kan doen met de gevraagde verblijfsvergunning leidt ook niet tot een ander oordeel. Het is niet zo dat eiser enkel vanwege de wens om te investeren aanspraak kan maken op de gevraagde verblijfsvergunning.
Hoorplicht
6. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van de gronden van het bezwaar van eiser, mocht verweerder afzien van het horen van eiser. Van een motiveringsgebrek of van vooringenomenheid is geen sprake.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie artikel 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Zie artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder c van de Vw 2000; zie artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder b en artikel 3.74 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33581-3.html
6.Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezetenen onderdanen van derde landen.