Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], uit Turkije, eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning als EU langdurig ingezetene, maar deze aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris, waarin het bezwaar van de eiser tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt, zoals vereist is volgens artikel 45b van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die een eetgelegenheid in Nederland exploiteert, heeft niet aangetoond dat zijn inkomen sinds 2017 voldoet aan het gestelde normbedrag van €1.250,12 per maand. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de eiser niet voldoet aan de vereisten voor de verblijfsvergunning.
De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser overwogen, waaronder de stelling dat de referte-termijn van 18 maanden een vertekend beeld geeft van zijn inkomsten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om een belangenafweging te maken en dat het bestreden besluit niet in strijd is met het evenredigheids- of zorgvuldigheidsbeginsel. De eiser mag zijn verblijf in Nederland voortzetten tot 30 juni 2025, maar zijn aanvraag voor de verblijfsvergunning is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.