ECLI:NL:RBDHA:2022:8175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.11761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van artikel 31 en artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag met betrekking tot de betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen in Syrië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Eiser had van 1989 tot 1999 gewerkt op het hoofdkantoor van de Dienst Immigratie en Paspoorten in Damascus, waar hij verantwoordelijk was voor de administratieve verwerking van berichten, waaronder arrestatiebevelen van de Syrische veiligheidsdiensten. De rechtbank concludeerde dat eiser, door zijn werkzaamheden, in verband kon worden gebracht met ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder willekeurige arrestaties en marteling, en dat hij daarmee een gevaar voor de openbare orde vormde. Eiser voerde aan dat hij slechts administratief werk had verricht en niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de daden van de veiligheidsdiensten. De rechtbank verwierp dit argument en oordeelde dat eiser wist of had moeten weten dat zijn werkzaamheden bijdroegen aan de misdrijven van de veiligheidsdiensten. De rechtbank bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris om de asielaanvraag af te wijzen en het inreisverbod voor tien jaar op te leggen. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11761

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

ProcesverloopBij besluit van 14 juli 2021, uitgereikt op 20 juli 2021 (het bestreden besluit), heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij dit besluit heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Daarnaast heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van tien jaar tegen eiser uitgevaardigd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn ingediend op 28 juli 2021.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en geboren te zijn op [geboortedatum].
Op 2 september 2020 heeft hij de eerder genoemde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Zoals blijkt uit de rapporten van het aanmeldgehoor en het nader gehoor heeft eiser aan zijn asielaanvraag het volgende relaas ten grondslag gelegd.
Asielrelaas
3. Eiser is geboren en getogen in het dorp Ihsem, dat hoort bij de stad Ariha, provincie Idlib. In juli 1988 meldde hij zich aan bij de politieacademie in Damascus. Hij is toen naar Damascus verhuisd. Na zijn afstuderen, op 29 mei 1989, werd hij overgeplaatst naar een afdeling van het ministerie van Binnenlandse Zaken waar hij zich kon specialiseren in draadloze communicatie (telegrammen). In oktober 1989 werd hij overgeplaatst naar het hoofdkantoor van de Dienst Immigratie en Paspoorten in Damascus, die ook onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken viel. In januari 1999 is hij om gezondheidsredenen met pensioen gegaan.
4. Na zijn pensioen woonde hij in Rif Damascus (Al Bahdaliya). Tot 2012 had hij daar een groentewinkel. Daarna kon hij niet meer werken. Het Vrije Syrische Leger (VSL) nam de macht en eiser moest vluchten voor de bombardementen van het regime. Eiser ging met zijn gezin naar een ander gebied in Rif Damascus: Al Gizlania. Ze verbleven daar een jaar onder slechte leef- en veiligheidsomstandigheden. Op 16 januari 2013 overleed eisers oudste dochter op 18-jarige leeftijd als gevolg van ziekte. Omdat de jongste dochter nog zieker was, is het gezin verder gevlucht om haar te kunnen laten behandelen. Op 26 januari 2014 is ook de jongste dochter overleden. Eiser is daarna teruggekeerd naar Al Gizlania en verbleef daar tot 2 april 2014 onder zeer moeilijke leefomstandigheden. In die periode, eiser vermoedt dat het op 28 of 29 maart 2014 was, is hij een keer gearresteerd door de inlichtingendienst van de luchtmacht. Hij werd vastgehouden in de buurt van het vliegveld en werd gedurende zeven uren gemarteld.
5. Op 8 april 2014 is eiser met zijn gezin teruggekeerd naar zijn dorp Ihsem. Ten tijde van zijn aankomst in Ihsem was het VSL daar aan de macht. Drie maanden later werd het VSL verdreven door Al Nusra. Het gebied waar eiser met zijn gezin woonde werd intensief gebombardeerd met raketaanvallen. Zij konden geen kant meer op. Eisers vrouw is daarom met de kinderen te voet via de bergen naar Turkije gevlucht. Eiser, die vanwege zijn gezondheid niet mee kon, is zijn gezin op 14 juni 2016 achterna gereisd. Op 26 november 2019 is hij samen met een dochter en haar man en zijn kleindochter vanuit Turkije naar Griekenland gereisd. Vanuit Griekenland is eiser alleen verder gereisd naar Nederland. Op
2 september 2020 is hij Nederland in gereisd.
6. Eiser zoekt veiligheid voor zijn kinderen en wil hen een toekomst bieden. Hij vreest dat het regime hem bij terugkeer zal arresteren. Zijn zoon is in 2012 in Syrië gearresteerd. Nadien heeft hij niets meer van hem vernomen. Het regime beschouwt mensen uit Idlib als tegenstanders van het regime. Eiser is eerder, in 2013 of 2014, enkel vanwege zijn herkomst uit Idlib mishandeld bij een controlepost. Hij vreest voor de Alawieten, de Shia en de Shabiha, die het land hebben verwoest. Volgens eiser haten deze groeperingen mensen uit Idlib en willen zij wraak op hen nemen.
Bestreden besluit
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van 10 jaar.
8. Volgens verweerder is eiser een gevaar voor de openbare orde omdat er ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder baseert dit op de verklaringen die eiser heeft afgelegd over zijn functie, taken en verantwoordelijkheden in het kader van de werkzaamheden die hij in de periode van medio mei/juni 1989 tot
15 januari 1999 heeft verricht op het hoofdkantoor van de Dienst Immigratie en Paspoorten in Damascus, Idara al-hijra wal-jawazat (door verweerder aangeduid als het Directoraat) in Damascus.
9. Uit die verklaringen heeft verweerder onder meer opgemaakt dat eiser werkzaam was op een geheime afdeling waar niemand anders toegang toe had dan hijzelf en zijn directe collega’s. Op die afdeling werkten in totaal twaalf personen. Verder heeft verweerder uit eisers verklaringen opgemaakt dat alle berichten van het hoofdkantoor over het onderwerp immigratie en paspoorten vanuit die afdeling naar andere steden en plaatsen in Syrië werden gestuurd. Het ging hierbij onder meer om toestemmingen voor in- en uitreizen en arrestatiebevelen van de diverse veiligheids- en inlichtingendiensten. Het was de specifieke taak van eiser om de inkomende berichten administratief te verwerken en met een speciaal apparaat van het merk Siemens over te brengen naar de diverse posten, waaronder grensposten en vliegvelden. Per dag ontving men ongeveer 300 berichten, waarvan 30 à 40 arrestatiebevelen van de Syrische veiligheids- en inlichtingendiensten. Die bevelen zagen onder meer op smokkelaars, drugsdealers, moordenaars en politieke activisten, maar ook op medewerkers van het leger, inlichtingendiensten en politie die in verband met hun functies niet mochten uitreizen. De in deze arrestatiebevelen genoemde personen werden bij de diverse (grens)posten aangehouden en vervolgens overgedragen aan verschillende afdelingen van de Staatsveiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingendienst.
10. Na onderzoek op basis van openbare bronnen heeft verweerder geconcludeerd dat het Directoraat in de jaren ’90 een belangrijke rol speelde in de controle op in- en uitreizen van Syrische burgers in het algemeen en op personen die om wat voor reden dan ook in de negatieve belangstelling van de Syrische autoriteiten stonden, in het bijzonder. Volgens verweerder komt dit ook overeen met hetgeen uit de verklaringen van eiser naar voren is gekomen: het Directoraat had een actieve rol bij het handhaven van in- en uitreisverboden dan wel toestemmingen en bij het toezicht op gesignaleerde en gezochte personen.
11. Uit de in het voornemen genoemde bronnen heeft verweerder verder onder meer afgeleid dat de Syrische veiligheids- en inlichtingendiensten al decennialang op één en dezelfde wijze functioneren en opereren, door middel van repressie, onderdrukking en geweld. Daarbij is sprake is van een systematisch en wijdverbreid patroon van mensenrechtenschendingen, resulterende in misdrijven tegen de menselijkheid, zowel voor als ná het uitbreken van de opstand in maart 2011. Marteling en foltering vormden al ruim voor het uitbreken van de opstand in medio maart 2011 dagelijkse praktijk voor duizenden gevangenen in Syrië.
12. Gezien de door eiser in de periode van mei/juni 1989 tot 15 januari 1999 verrichte werkzaamheden, heeft verweerder geconcludeerd dat eiser in verband moet worden gebracht met willekeurige arrestaties en detenties, marteling en/of foltering, (zware) mishandeling, executie en verdwijning van vermeende tegenstanders van het Syrische regime. De gedragingen waarmee eiser in verband wordt gebracht moeten volgens verweerder worden aangemerkt als misdrijven bedoeld in artikel 1F, aanhef en onder a en b, van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder houdt eiser individueel verantwoordelijk voor
deze gedragingen en heeft zich daartoe gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zowel sprake is van ‘knowing participation’ als van ‘personal participation’.
Omvang van het geschil
13. Eiser voert – op hoofdlijnen weergegeven – aan dat verweerder hem ten onrechte in verband heeft gebracht met bedoelde gedragingen genoemd in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Hij weerspreekt dat in zijn geval sprake is van ‘knowing and personal participation’ en dat hij persoonlijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de misdrijven die zijn gepleegd door de Syrische veiligheids- en inlichtingendiensten. Het hem onthouden van een verblijfsvergunning, het opleggen van een terugkeerbesluit en het opleggen van een inreisverbod, acht eiser gezien zijn gezondheidssituatie en leeftijd disproportioneel.
14. Onder overlegging van zijn medisch dossier heeft eiser in beroep verder aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte geen uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 heeft verleend. In het verweerschrift heeft verweerder er onder verwijzing naar artikel 6.1 e, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) op gewezen dat de door eiser bedoelde ambtshalve toetsing aan artikel 64 van de Vw 2000, gezien de afwijzing van eisers aanvraag als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder j, van de Vw 2000, niet aan de orde is. Nu eisers gemachtigde ter zitting heeft verklaard dit onderdeel van de beroepsgronden te laten rusten concludeert de rechtbank dat de desbetreffende grond geen beoordeling door de rechtbank behoeft.
Wettelijk kader
15. De rechtbank overweegt als volgt.
16. Ingevolge het bepaalde in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, zijn de bepalingen van dat verdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat:
a. hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen
de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale
overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot
deze misdrijven in het leven te roepen;
b. hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van
toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
c. hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de
doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
17. Op grond van artikel 3.107, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt, indien artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan het verlenen van een verblijfsvergunning aan de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de wet in de weg staat, aan de vreemdeling evenmin een verblijfsvergunning verleend op één van de andere gronden bedoeld in artikel 29 van de Vw 2000.
18. Het ter zake van de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag gevoerde beleid is neergelegd in paragraaf C2/7.10.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
Volgens C2/7.10.2.4 van de Vc 2000 ligt de bewijslast om aan te tonen dat er ‘ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling verantwoordelijk gehouden kan worden voor één van de misdrijven zoals bedoeld in dit artikel bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Indien de IND ‘ernstige redenen’ heeft aangetoond, moet de vreemdeling dit gemotiveerd weerleggen, om toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag te voorkomen.
Om te bepalen of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, onderzoekt de IND of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (personal participation). In paragraaf C2/7.10.2.4 van de Vc 2000 is uitgewerkt in welke situaties (in ieder geval) sprake is van ‘knowing participation’, respectievelijk ’personal participation’.
De beoordeling
Misdrijven tegen de menselijkheid
19. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser van 1989 tot 1999 werkte op de afdeling telecommunicatie van de afdeling migratie en paspoorten. Hij heeft altijd bij dezelfde afdeling gewerkt en nooit promotie gemaakt. Hij was agent en bleef agent en is om gezondheidsredenen met pensioen gegaan.
20. Eiser voert aan dat de periode dat hij de bedoelde werkzaamheden uitvoerde in vredestijd viel, zodat van het plegen van oorlogsmisdrijven zoals genoemd in artikel 1F, onder a, van het Vluchtelingenverdrag geen sprake kan zijn.
21. Dat eiser niet in oorlogstijd maar in vredestijd werkzaam is geweest in Syrië, is tussen partijen niet in geschil. Zoals blijkt uit het voornemen (p. 14 e.v.) heeft verweerder eiser in het kader van artikel 1F, onder a, van het Vluchtelingenverdrag in het bijzonder in verband gebracht met willekeurige arrestaties en detenties, marteling en/ of foltering,
(zware) mishandeling, executie en verdwijning van vermeende tegenstanders van het regime in de periode van medio mei/juni 1989 tot 15 januari 1999. Verweerder heeft geconcludeerd dat deze gedragingen onderdeel uitmaken van een wijdverbreide en/of systematische aanval die is gericht tegen een burgerbevolking. Volgens verweerder is daarmee voldaan aan de definitie van misdrijven tegen de menselijkheid als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Statuut van Rome.
22. Eiser weerspreekt dat de door hem verrichte werkzaamheden zouden moeten worden aangemerkt als misdrijven tegen de menselijkheid als bedoeld in artikel 1F, onder a, van het Vluchtelingenverdrag. De afdeling waar hij werkte was enkel verantwoordelijk voor het verzenden van de faxberichten naar de verschillende grensposten. Iedere provincie heeft een plaats met een eigen immigratie- en paspoortdienst. De berichten werden verstuurd naar die diensten en naar de diensten van de landelijke grensposten. Er werden geen berichten verstuurd
naarinlichtingendiensten. Indien inlichtingendiensten iemand willen aanhouden handelden zij zelfstandig. Eiser benadrukt dat hij de gegevens die hij doorstuurde niet zelf verzamelde, maar dat hij enkel de ontvangen berichten doorstuurde. Zijn taak was louter administratief. Op de inhoud van de berichten kon hij geen invloed uitoefenen, net zo min als op de gevolgen van die berichten. In die zin is er volgens eiser geen sprake van dat hij door zijn werkzaamheden in Syrië medewerking heeft verleend aan willekeurige arrestaties en detenties, marteling en/ of foltering, (zware) mishandeling, executie en verdwijning van tegenstanders van het regime, welke gedragingen als een systematische aanval tegen de burgerbevolking worden beschouwd. Ter zitting heeft hij een beroep gedaan op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 21 juni 2018 (zaaknummer NL18.12230T). In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de politie in de desbetreffende periode los moet worden gezien van de veiligheidsdiensten die zich volgens verweerder schuldig zouden maken aan mishandelingen.
23. Verweerder weerspreekt niet dat de dienst waar eiser werkte geen berichten verstuurde
naarde inlichtingendiensten en dat eiser de doorgestuurde gegevens niet zelf verzamelde maar enkel de ontvangen berichten doorstuurde en op de inhoud van die berichten en op de gevolgen van die berichten geen (directe) invloed kon uitoefenen. Volgens verweerder neemt dit echter niet weg dat het Directoraat in de jaren ’90 een belangrijke rol speelde in de controle op in- en uitreizen van Syrische burgers in het algemeen en op personen die om welke reden dan ook in de negatieve belangstelling van de Syrische autoriteiten stonden in het bijzonder. Verweerder wijst in dit kader in het bijzonder op informatie uit een rapport van de Deense immigratiedienst getiteld ‘Syria: Kurds, Honour-killings ande Illegal Departure; Report from an fact finding mission to Damascus 15-22 January 2007’, waaruit verweerder in het voornemen de volgende passage citeert waarin melding wordt gemaakt van de activiteiten en werkzaamheden van het Directoraat:
“An Embassy in Damascus (2) informed the delegation that the computer registry of the Syrian immigration authorities will indicate the exit date and place of people leaving Syria. If a person is searched for by the security services, it will be indicated in the registry with information about which security service has requested the search.
An Embassy in Damascus (3) also pointed to the fact that the Syrian (immigration) authorities have a computer registry that indicates the date and place of exit and the issue of a passport of a given person. It is also indicated if the person is searched by the police. The source observed on a general level that there is no central civil registry in Syria.
Persons who are wanted or who are subject to a travel ban are registered in a computer database. This computer registry is checked when passport applications are processed.”
Volgens verweerder komt dit ook overeen met wat er uit de verklaringen van eiser naar voren komt: een actieve rol van het Directoraat bij het handhaven van in- en uitreisverboden dan wel toestemmingen én het toezicht op gesignaleerde en gezochte personen.
Zo heeft eiser volgens het rapport van het combigehoor (p. 5, 6) onder meer het volgende verklaard:
Hoelang was de opleiding?
Van 11 juli 1988 tot 29 mei 1989.
Werd u voor speciale werkzaamheden opgeleid?
Ik ben gespecialiseerd in telecommunicatie. Onder mijn verantwoordelijkheid
viel een soort fax. Ik stuurde berichten naar alle politie afdelingen in Syrië.
Klopt het dat u heeft gewerkt van 1989-januari 1999.
Ja, dat klopt ik heb er 10 jaar gewerkt. Daarna ging ik met pensioen vanwege
gezondheidsproblemen.
Heeft u behalve de telecommunicatie afdeling op andere afdelingen gewerkt?
Die 10 jaar heb ik op één afdeling gewerkt en toen ging ik met pensioen en heb ik een winkel geopend en daar verkocht ik groente en fruit.
Die 10 jaar, bij welk onderdeel van de politie werkte u toen?
Immigratie en paspoorten dienst in Damascus.
Wat deed u toen met de paspoorten en de immigratie papieren?
Ik heb gewerkt in het hoofdkantoor van immigratie en paspoorten in Damascus. Alle berichten van het hoofdkantoor met berichten over immigratie en paspoorten, werden naar andere steden en plaatsen in Syrië gestuurd vanaf mijn afdeling. De naam van de dienst was Immigratie en Paspoorten dienst.
Aan wat voor berichten moet ik denken met betrekking tot de immigratie en paspoorten?
Van mijn afdeling worden de toestemmingen voor in-en uitreizen en arrestatie berichten verzonden. Mensen die uit Amerika kwamen en buitenlanders, vroegen toestemming om in te reizen en dan stuurden wij berichten naar de vliegvelden en naar politie posten bij de grens.
Hoe werd deze vertrouwelijke informatie gecommuniceerd?
Ik begrijp de vraag niet.
Hoe werden de berichten ontvangen en verstuurd naar de verschillende grensposten?
Bijvoorbeeld ontvingen we een arrestatie bevel van de veiligheidsdienst. Op dat arrestatiebevel staan bijvoorbeeld 20 tot 30 namen, het arrestatiebevel moesten wij sturen naar een andere afdeling bij de immigratie en paspoorten dienst.
Hoe ontving en verstuurde u de berichten? Met fax, met de computer, draadloze communicatie?
We hebben een apparaat, het is een Duits apparaat, Siemens zoals een type apparaat met een scherm. Wij zijn de hoofdafdeling. Als wij berichten ontvingen van de veiligheidsdienst of inlichtingendienst, dan namen wij contact op met de paspoorten en immigratiedienst in andere steden en vroegen hun apparaten te verbinden met onze apparaat. Wij stuurden zo dan de berichten, een soort telegram, zoals nu met email.
Heb ik het goed begrepen dat de veiligheidsdienst of de inlichtingen dienst deze berichten verzond?
Ja, dat klopt. Wij ontvingen alle bevelen van de veiligheidsdienst en de inlichtingendienst.
Naast arrestatiebevelen en in-en uitreis berichten van buitenlanders, ontving u nog andere berichten?
Ook als de veiligheidsdienst of inlichtingendienst iemand wilde aanmelden bij ons.
In wat voor geval wilden zij iemand aanmelden bij uw afdeling?
Bijvoorbeeld als iemand Syrië niet mag verlaten en hij was bij de grens van Libanon en als hij was aangehouden en dat hij dan zich moest melden bij de veiligheidsdienst of inlichtingendienst.
De arrestatiebevelen, wat gebeurde er met degenen die werden opgepakt?
De immigratiedienst arresteren mensen en sturen die naar de inlichtingendienst afdeling 255.
Wat is de inlichtingendienst afdeling 255?
Dat is de algemene inlichtingendienst van de veiligheidsdienst van de stad. Die zijn in Syrië en Kafersousah in Damascus.
Als deze mensen werden gearresteerd werden zij dan ook vastgezet?
De mensen die gearresteerd waren, waren smokkelaars, drugsdealers, moordenaars en politieke activisten. Die gingen naar inlichtingendienst 255, ik weet niet wat er met hen gebeurde.”
24. Gezien deze verklaringen van eiser en de in het voornemen gehanteerde informatie uit algemene bronnen is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd en terecht op het standpunt heeft gesteld dat het Directoraat een actieve rol had bij het handhaven van in- en uitreisverboden dan wel toestemmingen én het toezicht op gesignaleerde en gezochte personen. Gezien de inhoud van deze verklaringen en informatie uit algemene bronnen heeft verweerder mogen concluderen dat sprake is van een evident verband tussen de werkzaamheden van eiser en het handelen van de Syrische veiligheids- en inlichtingendiensten. Verweerder heeft eveneens voldoende gemotiveerd dat de Syrische autoriteiten, waaronder de veiligheids- en inlichtingendiensten, sinds in ieder geval 1983, verantwoordelijk zijn voor het plegen van misdrijven tegen de menselijkheid. Deze misdrijven hebben onderdeel uitgemaakt van een wijdverbreide en/of systematische aanval op de burgerbevolking. Uit de bronnen blijkt dat de misstanden ook vóór maart 2011 al systematisch en wijdverspreid waren.
25. Eisers beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van
21 juni 2018 (zaaknummer NL18.12230T) leidt niet tot een ander oordeel. Eiser stelt dat de rechtbank in die uitspraak heeft geoordeeld dat de politie in die periode echt los gezien moet worden van de veiligheidsdiensten die zich volgens verweerder schuldig zouden maken aan mishandelingen. Dit oordeel ziet echter niet op een situatie die vergelijkbaar is met de zaak van eiser. In het onderhavige geval heeft verweerder de samenhang tussen de werkzaamheden van eiser/de afdeling waar eiser werkte immers niet enkel gebaseerd op de in het voornemen genoemde algemene bronnen, maar die samenhang mede gebaseerd op de verklaringen die eiser hierover zelf, in lijn met de informatie uit algemene bronnen, heeft afgelegd. Verweerder heeft hierbij in het bijzonder gewicht toegekend aan eisers verklaring dat de dienst waar hij werkte
allebevelen van de veiligheidsdienst en de inlichtingendienst ontving en doorstuurde. Er is geen grond om aan te nemen dat eiser niet aan die verklaring gehouden mag worden. Het beroep op deze uitspraak gaat dan ook niet op.
26. Eiser voert aan dat hij niet voor de veiligheidsdiensten werkte en ook verder geen binding met de veiligheidsdiensten had, dat het eenvoudig werk was en dat er geen sprake was van mensenrechtenschendingen. De berichten die werden doorgegeven hadden volgens eiser voornamelijk betrekking op smokkelaars, drugsdealers en moordenaars die opgepakt moesten worden als zij het land wilden uitreizen. Verder hadden de berichten volgens eiser betrekking op bijvoorbeeld militairen, of mensen die anderszins enkel het land niet mochten uitreizen. Politiek activisten behoorden daar volgens eiser niet toe. Politiek activisten vielen rechtstreeks onder de inlichtingendiensten en aan die diensten zond de afdeling waar eiser werkte geen berichten toe.
27. Ook dit betoog slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het in dit betoog gestelde haaks staat op de eveneens tijdens het nader gehoor afgelegde verklaring dat zich onder de mensen die aan de hand van de door hem doorgegeven berichten bij de diverse grensposten werden opgepakt ook politiek activisten bevonden die naar inlichtingendienst 255 gingen (p.6 combigehoor). De omstandigheid dat het aantal politiek activisten slechts een klein percentage betrof, laat onverlet dat politiek activisten wel degelijk tot deze groep behoorden. Omdat eiser geen afdoende verklaring gegeven voor het wijzigen van zijn eerdere verklaring heeft verweerder hem aan zijn eerdere verklaring mogen houden.
28. Eiser voert aan dat de afdeling waar hij werkte in het geheel niet geheim was, zeker niet (top) geheim. Hij geeft toe dat in het rapport van het combigehoor is vermeld dat hij zou hebben verklaard dat de plaats waar hij werkzaam was een geheime locatie betreft. Volgens eiser is onduidelijk of eiser de tolk niet goed heeft begrepen of dat de tolk op dit punt onjuist heeft vertaald. Het niet geheime karakter blijkt volgens eiser ook uit zijn verklaring dat er in 1990/1991 iemand naar hem toegekomen is met het verzoek om tegen betaling de naam van de desbetreffende persoon van een lijst te verwijderen, aan welk verzoek eiser geen gevolg heeft gegeven. Deze persoon kwam toen ook naar de afdeling waar eiser werkzaam was, een algemeen kantoor van immigratie en paspoorten door welk kantoor berichten werden ontvangen en doorgestuurd naar de afdelingen van de immigratie en paspoortendienst aan de verschillende grensposten. Daarnaast heeft eisers gemachtigde gesteld dat hij ook zelf heeft ervaren dat de tolk aangeeft dat eiser met een zwaar Idlib-accent spreekt en dat vaak doorgevraagd moet worden om precies te weten wat eiser met zijn uitspraken bedoelt en dat waarschijnlijk om die reden de fouten in de vertaling niet eerder dan tijdens de zienswijze zijn opgemerkt.
29. Verweerder heeft eiser terecht niet in deze herziene verklaring gevolgd. Verweerder heeft er met juistheid op gewezen dat eiser de desbetreffende verklaring, die hij in eerste instantie uit eigen beweging heeft afgelegd, op een ander moment tijdens dit gehoor op vraagstelling heeft herhaald en in de correcties en aanvullingen op het gehoor geen melding heeft gemaakt van de beweerdelijke onjuistheid van die verklaring. Uit het door eiser aangehaalde voorbeeld over de persoon die naar hem toe kwam om zijn naam van de lijst te laten halen blijkt volgens verweerder ook niet dat eiser dit voorstel daadwerkelijk op kantoor zou hebben ontvangen, hetgeen volgens verweerder gezien het karakter van dit voorstel ook niet voor de hand zou liggen. Verweerder heeft de door eiser aangevoerde redenen voor het verschil in zijn verklaringen niet ten onrechte onvoldoende geacht om van de door eiser bijgestelde versie van zijn verklaring uit te gaan en heeft eiser dan ook niet ten onrechte gehouden aan zijn eerdere verklaring dat de afdeling waar hij werkzaam was een geheim karakter had.
30. Eisers betoog dat ook zijn zoon en broer door het regime zijn gearresteerd, dat zijn twee dochters zijn overleden en dat hij zelf ook problemen in Syrië heeft omdat mensen zoals hij, die afkomstig zijn uit Idlib, worden beschouwd als tegenstanders van het regime, kan niet afdoen aan het karakter van de werkzaamheden die hij heeft verricht en kan reeds hierom niet afdoen aan de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag als zodanig. Overigens heeft verweerder zich in het bestreden besluit tevens op het standpunt gesteld dat eiser gelet op zijn asielrelaas aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat juist hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst onder de huidige omstandigheden een reëel risico loopt op schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, dan wel artikel 3 van het Anti-Folterverdrag. Als zodanig staat die omstandigheid echter niet aan de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag in de weg.
31. De rechtbank concludeert dan ook dat de werkzaamheden zoals door eiser verricht, mogen worden aangemerkt als misdrijven tegen de menselijkheid als bedoeld in artikel 1F, onder a, van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank merkt daarnaast op dat eiser de tegenwerping van artikel 1F, onder b, van het Vluchtelingenverdrag – dat hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten, als zodanig niet (afzonderlijk) weersproken heeft.
Knowing participation
32. In het kader van knowing participation heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij heeft deelgenomen aan handelingen waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft dit afgeleid uit de verklaringen die eiser heeft afgelegd tijdens het aanmeldgehoor en tijdens het combigehoor (zie p. 19, 20 VN). Gezien de inhoud van deze verklaringen is volgens verweerder sprake van een evident verband tussen de werkzaamheden van eiser en het handelen van de Syrische veiligheids- en inlichtingendiensten. Uit eisers verklaringen blijkt volgens verweerder ook dat hij zich wel degelijk bewust is geweest van het feit dat personen die – in dit geval – door de inlichtingendiensten werden gezocht, na aanhouding en overdracht, het aanmerkelijke risico liepen op mishandeling en “heel veel ellende”. Op grond van eisers verklaringen moet volgens verweerder ook wordt geconcludeerd dat eiser zich van het misdadig karakter van het handelen van de Syrische veiligheids- en inlichtingendiensten bewust moet zijn geweest op het moment dat hij gedurende zijn werkzaamheden voor het Directoraat berichten en (arrestatie)bevelen van diezelfde dienst heeft verwerkt, doorgeleid en doorgezet naar de verschillende (grens)posten. Verweerder heeft in dit kader uitdrukkelijk meegewogen dat uit gezaghebbende rapportages naar voren is gekomen dat in de periode dat eiser genoemde werkzaamheden heeft verricht, ernstige misdrijven zijn gepleegd door de Syrische veiligheids- en inlichtingendiensten. Verweerder wijst er daarnaast op dat gegeven het feit dat over die begane misdrijven uitgebreid is gepubliceerd, het als een vaststaand feit mag worden beschouwd dat deze misdrijven (ook) in brede kring bekend zijn geraakt. Dat eiser, die gedurende 10 jaar berichten en arrestatiebevelen van de Syrische veiligheids- en inlichtingendienst heeft verwerkt en doorgeleid, geen weet zou hebben gehad van de door de organisaties begane misdrijven heeft verweerder ook op zich niet geloofwaardig geacht.
33. Eiser voert aan dat er geen sprake is van knowing participation omdat hij enkel namen doorgaf en geen kennis droeg van wat er met de door hem aangeleverde informatie gebeurde. Syrië was volgens eiser destijds een gesloten land, waar vandaan weinig informatie werd vrijgegeven. Het was geen open land waar veel informatie over bekend is, zeker niet voor de personen die er woonden, die blij waren dat zij werk hadden gevonden om zo hun gezin te kunnen onderhouden en door dat werk vrijgesteld waren van dienstplicht.
34. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het voorgaande zijn standpunt dat eiser heeft deelgenomen aan handelingen, waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betreft zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag voldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de in het voornemen geciteerde verklaringen van eiser erop duiden dat hij (in grote lijnen) wist wat er met de mensen van wie hij de namen doorgaf gebeurde/kon gebeuren. Uit die verklaringen blijkt immers dat eiser wist dat de mensen die door de immigratie- en paspoortendienst of aan de grensposten gearresteerd werden en overdragen werden aan de inlichtingen-/veiligheidsdienst een behoorlijk probleem hadden/heel wat ellende over zich heen kregen. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser, die ruim tien jaar lang berichten en arrestatiebevelen van de Syrische inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft verwerkt en doorgeleid, geen weet zou hebben gehad van de door deze organisaties gepleegde misdrijven. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat sprake was van knowing participation.
Personal participation
35. Verweerder heeft zich in het kader van personal participation op het standpunt gesteld dat eiser een misdrijf als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag heeft gefaciliteerd. Verweerder heeft daartoe in aanmerking genomen dat eiser van medio mei/juni 1989 tot 15 januari 1999 werkzaam is geweest op een (geheime) afdeling op het hoofdkantoor van (het Directoraat van) de Immigratie- en Paspoortendienst te Damascus. Daar werden alle berichten over het onderwerp immigratie en paspoorten naar andere steden en plaatsen in Syrië gestuurd. Het ging hierbij onder andere om toestemmingen voor in- en uitreizen en arrestatiebevelen van de diverse veiligheids- en inlichtingendiensten. Het was de specifieke taak van eiser om de inkomende berichten te verwerken en middels een apparaat van het merk Siemens over te brengen naar de diverse posten. Per dag ontving men in totaal zo’n 300 berichten, waarvan 30 à 40 arrestatiebevelen. De in deze arrestatiebevelen genoemde personen werden bij de diverse (grens-)posten gearresteerd en overgedragen aan (onder meer) de Staatsveiligheidsdienst. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen wat eiser over zijn specifieke werkzaamheden heeft verklaard. Uit die verklaringen is verweerder onder meer gebleken dat op de afdeling het Directoraat, die de berichten voor het hele land ontving, verwerkte en verstuurde, slechts twaalf personen werkzaam waren, waarvan eiser er één was. Eiser heeft ook verklaard over de herkomst en de bestemming van de verzonden berichten. De in dit verband door hem genoemde afdelingen of branches (hoewel slechts fonetisch vermeld) heeft verweerder nagenoeg allemaal teruggevonden in de rapportage
‘Syrian security branches and persons in charge’. Het gaat om welbekende, notoire en beruchte afdelingen van onder andere de staatveiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingendienst. Het uiteindelijke doel van de werkzaamheden van eiser in dit verband, hoewel het voor een deel administratieve taken betrof, was volgens verweerder het aanhouden van diverse door de Syrische veiligheids- en inlichtingendiensten gezochte personen. Eisers werkzaamheden vormden daarbij een onmisbare schakel in het systeem om die personen aan te houden en op te pakken. Immers, zonder de verwerking van de ontvangen berichten door eiser en dan met name zijn specifieke werkzaamheden bij het doorgeleiden van die berichten via gespecialiseerde apparatuur, zouden eerdergenoemde personen niet in handen van een van de Syrische veiligheids- en inlichtingendiensten zijn gevallen. Volgens verweerder heeft eiser hierdoor de omstandigheden geschapen waaronder leden van de Syrische veiligheids- en inlichtingendiensten (en andere leden van het Syrische regime) de genoemde misdrijven hebben kunnen plegen.
36. Eisers vergeefse betoog dat geen sprake was van personal participation omdat hij enkel namen doorgaf en geen kennis droeg van en geen invloed had op wat er met de door zijn afdeling aangeleverde informatie gebeurde, is in het voorgaande reeds beoordeeld.
37. Eiser weerspreekt verder dat hij een wezenlijke invloed heeft uitgeoefend en in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan enig misdrijf. Zijn afdeling had geen enkele bemoeienis met politieke tegenstanders van het regime en hij heeft ook geen enkele bemoeienis gehad met andere arrestaties. Zijn werkzaamheden waren louter administratief. In die zin is dan ook geen sprake van een onmisbare schakel in het systeem om bepaalde personen aan te houden en op te pakken. Gezien zijn zeer jonge leeftijd (18 jaar) op het moment van solliciteren en de relatief korte opleiding van enkele maanden zou het ook vreemd zijn als hij de door verweerder aan hem toegeschreven verantwoordelijkheid zou bezitten. Hij kan dan ook niet worden gezien als een onmisbare schakel in het systeem, zoals door verweerder gesteld. Hij is slechts een agent geweest, heeft geen promotie gemaakt en zijn werk was enkel administratief. De omstandigheid dat er bij de afdeling waar hij werkte maar 12 mensen werkten voor heel Syrië, betekent nog niet dat het, zoals verweerder stelt, om een heel belangrijke afdeling ging. Eiser ziet het door verweerder gelegde verband tussen het aantal mensen en het belang van de dienst niet. Dat hij een specifieke opleiding heeft gevolgd voor deze werkzaamheden maakt volgens eiser evenmin dat de werkzaamheden van cruciaal belang zijn. Iedere afdeling van de politie dan wel immigratie- en paspoortendienst heeft werknemers die specifiek voor die afdeling worden opgeleid.
38. De rechtbank concludeert dat verweerder in het bestreden besluit en het voornemen dat daarvan onderdeel uitmaakt voldoende heeft gemotiveerd dat de bijdrage van eiser feitelijk effect heeft gehad op het begaan van die misdrijven en dat deze misdrijven hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zouden hebben plaatsgevonden indien niemand de rol van eiser had vervuld, dan wel indien eiser gebruik had gemaakt van mogelijkheden om die misdrijven te voorkomen.
39. Gezien de verklaringen van eiser is duidelijk dat de afdeling waar hij gedurende tien jaar werkte per dag in totaal zo’n 300 berichten ontving, waarvan 30 à 40 arrestatiebevelen, dat die berichten werden geprint en doorgestuurd naar alle grensposten en dat de in deze arrestatiebevelen genoemde personen bij de diverse (grens-)posten werden gearresteerd en overgedragen aan (onder meer) de Staatsveiligheidsdienst. Verweerder heeft dan ook mogen aannemen dat de werkzaamheden van eiser eerder bedoeld feitelijk effect hebben gehad. De positie en bevoegdheid van eiser, alsmede de aanwezigheid van anderen voor dezelfde taken, is in dit kader niet bepalend (zie de uitspraak van de Afdeling van
14 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:B08026). Eiser heeft zijn stelling dat àls hij al kennis had gehad van wat er met de door de afdeling doorgezonden berichten gebeurde, hij daar niets tegen had kunnen ondernemen onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het gestelde dat hij als hij geweigerd zou hebben, zou zijn bestraft en dat een van zijn collega’s die informatie dan zou hebben doorgegeven, neemt niet weg dat deze misdrijven van de veiligheids- en inlichtingendiensten hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zouden hebben plaatsgevonden indien niemand de rol van eiser had vervuld, dan wel indien eiser gebruik had gemaakt van mogelijkheden om die misdrijven te voorkomen. Verweerder heeft verder in aanmerking mogen nemen dat eiser het gestelde dat hij bestraft zou worden als hij zijn taken niet zou uitvoeren, eerder tijdens zijn gehoren niet heeft vermeld. Uit zijn verklaringen is ook niet gebleken dat hij pogingen heeft ondernomen om zich aan bedoelde taken te onttrekken. Verweerder heeft daarbij betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser bedoelde werkzaamheden eerst heeft beëindigd toen hij om gezondheidsredenen met pensioen ging.
40. Dat de informatie die door eiser/vanuit de afdeling waar eiser werkte werd doorgegeven een feitelijk effect heeft gehad op de door de veiligheids- en inlichtingendiensten gepleegde misdrijven blijkt overigens ook uit de in het voorgaande weergegeven passage uit het rapport van de Deense immigratiedienst getiteld
‘Syria: Kurds, Honour-killings ande Illegal Departure; Report from an fact finding mission to Damascus,15-22 January 2007.
41. De ter zitting ingeroepen uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 3 december 2015, waarin volgens eiser is bepaald dat sprake moet zijn van een oogmerk om een misdrijf te plegen of de gevolgen ervan te aanvaarden om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag te kunnen tegenwerpen, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat de Afdeling de desbetreffende uitspraak bij uitspraak van 19 oktober 2016 heeft vernietigd (ECLI:NL:RVS:2016:2851).
42. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het handelen van eiser valt onder artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Dat eiser deswege als een gevaar voor de openbare orde kan worden aangemerkt is als zodanig niet weersproken. Verweerder heeft de aanvraag van eiser van om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dan ook terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000.
43. Eiser voert aan dat hij een man is van 51 jaar oud, met een medische geschiedenis, waaronder astma en vaatproblemen, welke laatste problemen er ook voor hebben gezorgd dat hij wegens arbeidsongeschiktheid zijn werkzaamheden in Syrië diende te staken. Hij heeft een afschrift van het compleet medisch dossier overgelegd. Gezien zijn leeftijd en medische situatie heeft de weigering van de door hem verzochte vergunning onevenredig zware gevolgen in verhouding met de doelen van de beleidsregels. Hij gebruikt dagelijks medicatie voor zijn astma en staat ook onder behandeling voor zijn astma en vaatproblemen in zijn benen. Het is voor hem niet mogelijk om Nederland te verlaten, hij kan niet terugkeren naar het land van herkomst en zal geen gebruik kunnen maken van de voorzieningen in Nederland. Gezien zijn medische situatie alsmede zijn leeftijd, welke leeftijd gezien dient te worden met de Syrische achtergrond en niet de Europese, is het hem onthouden van een verblijfsvergunning onevenredig zwaar.
44. Vorenstaand betoog heeft eiser ook in de zienswijze aangevoerd. Verweerder is hier in het bestreden besluit op ingegaan. Zoals in het bestreden besluit uiteen is gezet, komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning en rust op hem de plicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten. Zolang er uitzettingsbeletselen zijn in het kader van artikel 3 EVRM, zal eiser volgens verweerder niet worden uitgezet. Eisers stelling dat hij door deze situatie niet in aanmerking komt voor noodzakelijke medische voorzieningen gaat niet op. Zoals opgemerkt in het bestreden besluit, komt eiser ook in zijn verblijfsrechtelijke situatie in aanmerking voor noodzakelijke medische behandeling op grond van artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000. Eiser heeft niet aangegeven waarom hij het niet eens is met bestreden besluit op dit punt. De rechtbank ziet geen grond om het bestreden besluit op genoemde onderdelen onjuist te achten.
45. Eerst ter zitting heeft eiser aangevoerd dat voor wat betreft het inreisverbod van belang is dat sprake is van beschuldigingen over de periode 1989-1999. Hij heeft in dit kader gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:3017). In die uitspraak heeft de Afdeling volgens eiser geoordeeld dat de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag niet automatisch leidt tot het oordeel dat ten aanzien van de vreemdeling sprake is van een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van criteria uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 mei 2018 inzake K. en H.F. (ECLI:EU:C:2018:296). De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, heeft gemotiveerd waarom in zijn visie aan genoemd criterium voldaan wordt. De desbetreffende passage geeft er voldoende blijk van dat de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag niet automatisch heeft geleid tot het oordeel dat ten aanzien van eiser sprake is van een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar. Die passage geeft er ook blijk van dat hetgeen eiser op dit punt eerst ter zitting heeft aangevoerd bij de besluitvorming in aanmerking is genomen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niettemin aan bedoeld openbare orde criterium voldaan wordt.
46. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks -Voncken, voorzitter, en mr. D.J.E. Hamers-Aerts en mr. D.D. Kock, leden, in aanwezigheid van mr.E.M.J. Clermonts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 27 juli 2022.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.