In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser, die de Poolse nationaliteit heeft, stelde dat hij onrechtmatig was aangehouden omdat in het proces-verbaal van aanhouding geen strafrechtelijke grondslag was vermeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel de verwijzing naar een strafrechtelijk artikel ontbrak, uit het proces-verbaal van bevindingen bleek dat eiser was aangehouden op basis van de Wet op de identificatieplicht. Dit impliceert dat er wel degelijk een strafrechtelijk voortraject was, waardoor de aanhouding niet onrechtmatig was.
Daarnaast betoogde eiser dat hij ten onrechte op de arrestantenafdeling van het Hoofdbureau van politie te Rotterdam was geplaatst, en dat deze afdeling niet als een speciale inrichting in de zin van artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn kan worden beschouwd. De rechtbank volgde echter de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin was geoordeeld dat de arrestantenafdeling gelijkgesteld kan worden met het Cellencomplex Noord-West, dat ook niet als speciale inrichting wordt aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende tijd had gekregen om een plek in een huis van bewaring te regelen, en dat er geen schending van de Terugkeerrichtlijn was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.