ECLI:NL:RBDHA:2022:8173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.14596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en rechtmatigheid van aanhouding in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser, die de Poolse nationaliteit heeft, stelde dat hij onrechtmatig was aangehouden omdat in het proces-verbaal van aanhouding geen strafrechtelijke grondslag was vermeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel de verwijzing naar een strafrechtelijk artikel ontbrak, uit het proces-verbaal van bevindingen bleek dat eiser was aangehouden op basis van de Wet op de identificatieplicht. Dit impliceert dat er wel degelijk een strafrechtelijk voortraject was, waardoor de aanhouding niet onrechtmatig was.

Daarnaast betoogde eiser dat hij ten onrechte op de arrestantenafdeling van het Hoofdbureau van politie te Rotterdam was geplaatst, en dat deze afdeling niet als een speciale inrichting in de zin van artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn kan worden beschouwd. De rechtbank volgde echter de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin was geoordeeld dat de arrestantenafdeling gelijkgesteld kan worden met het Cellencomplex Noord-West, dat ook niet als speciale inrichting wordt aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende tijd had gekregen om een plek in een huis van bewaring te regelen, en dat er geen schending van de Terugkeerrichtlijn was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14596

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep.
Op 1 augustus 2022 heeft eiser de beroepsgronden ingediend. Op 5 augustus 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 5 augustus 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Poolse nationaliteit te hebben.
2. Eiser voert aan dat in het proces-verbaal van aanhouding van 27 juli 2022 ten onrechte niet is toegelicht op grond waarvan hij is aangehouden. Nu er geen strafrechtelijke grond voor de aanhouding is opgenomen in het proces-verbaal, moet ervan uit worden gegaan dat dit op basis van het vreemdelingenrecht heeft plaatsgevonden. Eiser is daarom op onrechtmatige wijze aangehouden.
3. Hoewel in het proces-verbaal van aanhouding de verwijzing naar een strafrechtelijk artikel ontbreekt, blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 juli 2022 dat eiser is aangehouden op grond van (overtreding van) de Wet op de identificatieplicht. Uit de context is af te leiden dat sprake is van een strafrechtelijk voortraject, ondanks de omissie van verweerder om dit te specificeren in het proces-verbaal van aanhouding. Daarom is geen sprake van een (onrechtmatige) vreemdelingrechtelijke aanhouding.
4 Verder voert eiser aan dat hij ten onrechte op de arrestantenafdeling van het Hoofdbureau van politie te Rotterdam is geplaatst, die volgens hem geen speciale inrichting is in de zin van artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. [2] Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 13 augustus 2021 [4] , waarin is geoordeeld dat het Cellencomplex Noord-West te Amsterdam geen speciale inrichting is. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft verder niet gemotiveerd waarom eiser na de staandehouding niet direct is overgebracht naar een detentiecentrum om daar gehoord te worden voorafgaand aan de maatregel.
5. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 augustus 2021 geoordeeld dat het Cellencomplex Noord-West geen speciale inrichting is in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Echter was sprake van een uitzondering op de algemene regel dat vreemdelingenbewaring in een speciale inrichting ten uitvoer moet worden gelegd als de lidstaat wegens de bijzondere omstandigheden van het geval niet aan die regel kan voldoen. Daarbij heeft de Afdeling meegewogen dat verweerder enige tijd moet worden gegund om een plaats in een huis van bewaring en het vervoer daarnaartoe te regelen, en verweerder dit binnen 24 uur heeft gedaan. Verder worden vreemdelingen die in het Cellencomplex Noord-West worden vastgehouden gescheiden ondergebracht van strafrechtelijk gedetineerden. Er zijn geen gescheiden afdelingen, maar alle gedetineerden hebben een cel alleen voor zichzelf. Gelet op het korte verblijf van de vreemdeling in de cel, zag de Afdeling geen reden om in dit geval een schending van artikel 16, eerste lid, tweede volzin, van de Terugkeerrichtlijn aan te nemen.
6. Toegespitst op het onderhavige geval is de rechtbank primair van oordeel dat de arrestantenafdeling van het Hoofdbureau van politie te Rotterdam [naam2] kan worden gelijkgesteld met het Cellencomplex Noord-West. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan. De arrestantenafdeling is daarmee geen speciale inrichting, maar is sprake van een uitzondering. Verweerder moest na de strafrechtelijke aanhouding van eiser de tijd worden gegund om een plek in een huis van bewaring te zoeken, wat verweerder binnen één dag heeft gedaan. Gedurende deze tijd heeft verweerder eiser mogen ophouden op de arrestantenafdeling, waar weliswaar geen sprake is van gescheiden afdelingen voor strafrechtelijk en vreemdelingrechtelijk gedetineerden, maar alle gedetineerden wel een cel voor zich alleen hebben. Niet is gesteld of gebleken dat eiser gedurende zijn korte verblijf in contact is geweest met strafrechtelijke gedetineerden. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat sprake is geweest van een schending van artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn.
7. Daarnaast volgt de rechtbank verweerder in het standpunt dat niet gemotiveerd hoeft te worden waarom eiser niet direct is overgebracht naar een detentiecentrum om aldaar gehoord te worden. Een dergelijke verplichting volgt niet uit de Terugkeerrichtlijn of de vreemdelingenwetgeving. Verder moet verweerder de tijd kunnen nemen om te besluiten of na een staandehouding daadwerkelijk een maatregel van bewaring wordt opgelegd. Dit kan besloten worden tijdens de ophoudingsfase, die plaatsvindt op een plaats bestemd voor verhoor. Daarna moet verweerder de tijd worden gegund om een plaats in een huis van bewaring en het vervoer te regelen. Verweerder is daarom niet verplicht om te motiveren waarom in dit geval eiser niet direct naar een detentiecentrum gebracht is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2008/115/EG.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.