ECLI:NL:RBDHA:2022:8170
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.J.F.M. van Raak, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin was vastgesteld dat haar verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan was geëindigd. Dit besluit was genomen op 19 november 2021 en het daaropvolgende bestreden besluit van 23 maart 2022 verklaarde de bezwaren van verzoekster ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak (NL.22.6679), behandeld op 14 juli 2022 in Breda. Verzoekster was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen via videoverbinding. In de uitspraak van vandaag heeft de rechtbank het beroep in de bodemzaak ongegrond verklaard, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.