ECLI:NL:RBDHA:2022:8127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/632149 / JE RK 22-1427
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met focus op opvoedondersteuning en zorgvuldige terugplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, die onder toezicht staat van Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, verlengd voor een periode van twee maanden. Dit besluit volgt op een verzoek van de gecertificeerde instelling, die van mening is dat de moeder momenteel niet in staat is om de veiligheid en bescherming te bieden die de minderjarige nodig heeft. De moeder heeft recent een eigen woning betrokken, maar de gecertificeerde instelling stelt dat zij eerst haar leven moet stabiliseren voordat de minderjarige kan terugkeren.

Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat de moeder zich heeft aangemeld voor een traject gericht op het voorkomen van uithuisplaatsing en dat er een screening loopt voor een netwerkplaatsing bij de tante van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn, maar dat er tegelijkertijd moet worden toegewerkt naar een thuisplaatsing bij de moeder. De kinderrechter benadrukt het belang van zorgvuldigheid en veiligheid in het proces van terugplaatsing, en dat de moeder zich moet inzetten voor de hulpverlening.

De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verlenging van de machtiging onmiddellijk van kracht is. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/632149 / JE RK 22-1427
Datum uitspraak: 4 augustus 2022

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 12 juli 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats]

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres;
advocaat: mr. M. de Boorder, gevestigd te Den Haag.

Het procesverloop

Bij beschikking van 18 juli 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd voor de duur van drie weken en is de behandeling het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder inmiddels ook:
- voornoemde beschikking van 18 juli 2022.
Op 4 augustus 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder met mr. E.A. Kazzaz- de Hoog, waarnemer voor mr. M. de Boorder;
- de zus van de moeder als steun voor de moeder;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden en is als volgt gemotiveerd.
De gecertificeerde instelling is van mening dat de moeder [minderjarige] niet de veiligheid en bescherming kan bieden die zij op dit moment nodig heeft. Zij is nog niet in staat om haar verantwoordelijkheid als opvoeder zelfstandig te dragen. De afgelopen periode is hulpverlening gezocht voor de moeder om haar te helpen bij behalen van de gestelde doelen gericht op haar beschikbaarheid voor [minderjarige] en het waarborgen van de veiligheid van [minderjarige] . De moeder is echter niet in staat gebleken om de afspraken voldoende na te komen waardoor de hulp niet voldoende is benut en daarmee niet het gewenste effect heeft gebracht. De moeder zal volgens de gecertificeerde instelling eerst haar leven moeten stabiliseren zodat zij de ruimte krijgt om de zorg voor [minderjarige] weer op zich te nemen. Zij is inmiddels aangemeld voor het traject Voorkomen uithuisplaatsing van kind (VUHP) van Jeugdformaat en ondertussen wordt de tante van [minderjarige] gescreend voor een netwerkplaatsing. Tijdens de mondelinge behandeling is aanvullend naar voren gebracht dat de screening naar de netwerkplaatsing bij de tante vertraging heeft opgelopen omdat er recent iemand is ingeschreven op het adres van de tante. De focus ligt op plaatsing van [minderjarige] bij de moeder of samen met de moeder bij de tante. Samen met de moeder zal VUHP doelen opstellen voor de moeder gericht op opvoedondersteuning, zoals voldoende aansluiten bij [minderjarige] en werken aan een vast dagritme. Daarnaast zal er praktische ondersteuning geboden worden voor het nakomen van afspraken. Indien de een plaatsing bij de moeder of de tante eerder mogelijk is dan zal de gecertificeerde instelling niet de volledige zes maanden ten uitvoer leggen. Te snel terugplaatsen is echter niet in het belang van [minderjarige] , zorgvuldigheid en veiligheid staan voorop.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling. De aanleiding van de uithuisplaatsing van [minderjarige] was het vertrek van de moeder bij het moeder-kindhuis van het Leger des Heils. Voor dat moment waren er geen concrete zorgen dat de moeder de verzorging en opvoeding van [minderjarige] niet aan kon. De moeder heeft nu een huis en het is tijd dat [minderjarige] weer naar de moeder terugkeert. Zeker in verband met de hechting tussen de moeder en [minderjarige] is nodig dat zij zo snel mogelijk terug naar de moeder. De moeder kan [minderjarige] stabiliteit en veiligheid geven. Het niet structureel nakomen van afspraken is geen gegronde reden voor een uithuisplaatsing. Daarbij komt dat de moeder het contact met de vader van [minderjarige] heeft verbroken en hij is niet op de hoogte van het nieuwe adres van de moeder en de tante. De tante kan de moeder goed ondersteunen. De moeder begrijpt dat [minderjarige] niet direct terug naar huis kan maar stelt dat een periode van een maand voldoende is om een thuisplaatsing – en indien dit nog niet haalbaar is, bij tante – te realiseren.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. Wel moet op een zo kort mogelijke termijn worden toegewerkt naar een thuisplaatsing bij de moeder.
De kinderrechter overweegt als volgt. Het vertrek van de moeder uit het moeder-kindhuis heeft geleid tot een spoeduithuisplaatsing van [minderjarige] . Hierdoor was er namelijk geen zicht op de veiligheid van de nog zeer jonge [minderjarige] . De moeder is jong moeder geworden en zij moet nog veel leren in de opvoeding. Door de kwetsbaarheid van [minderjarige] , het is immers nog een zeer jong kind, is het belangrijk dat er toezicht op haar is en dat er hulp en ondersteuning in het gedwongen kader is.
De situatie van de moeder is sinds de uithuisplaatsing veranderd. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij inmiddels een eigen woning heeft en dat zij [minderjarige] de stabiliteit en veiligheid kan bieden die zij nodig heeft. Volgens de gecertificeerde instelling is het van belang dat VUHP eerst met de moeder doelen zal opstellen wat betreft de opvoedondersteuning en praktische hulp, en moet een thuisplaatsing zorgvuldig en veilig zijn. Hoewel dat begrijpelijke en wenselijke doelen zijn, moet ook onder ogen worden gezien dat de moeder – net zoals alle andere jonge moeders – veel moet leren: hierin is zij geen uitzondering. Bovendien moet er ook van uit worden gegaan dat het op een gegeven moment goed genoeg is bij de moeder. De ondertoezichtstelling duurt nog voort tot in juli 2023: dat kader moet op een gegeven moment genoeg zijn, om te werken aan de doelen, in plaats van de uithuisplaatsing van [minderjarige] .
De kinderrechter is van oordeel dat een periode van twee maanden voldoende zou moeten zijn om de nodige hulpverlening op te starten en doelen te stellen om zo een thuisplaatsing bij de moeder te realiseren. De twee maanden bieden daarnaast voldoende ruimte om, mocht dat nog nodig zijn, de screening naar een eventuele netwerkplaatsing bij de tante af te ronden. Als blijkt dat plaatsing bij de moeder nog niet haalbaar is, kan [minderjarige] met de moeder (tijdelijk) bij de tante gaan wonen. Om de hechtingsrelatie tussen de moeder en [minderjarige] zo goed mogelijk te ontwikkelen is voortvarend optreden vanuit de gecertificeerde instelling noodzakelijk. De kinderrechter benadrukt daarbij wel dat de moeder – in het belang van [minderjarige] – zich moeten inzetten voor de hulpverlening en dat zij haar afspraken goed moet nakomen. Alleen op die manier kan voortvarend worden toegewerkt naar een thuisplaatsing.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden verleende machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 9 augustus 2022 tot 9 oktober 2022;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2022 door mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 augustus 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.