Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 augustus 2022 in de zaak tussen
[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
2. De voorzieningenrechter beoordeelt allereerst of sprake is van een spoedeisend belang bij het verzoek om, in afwachting van de beslissing op bezwaar, een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter vindt net als verweerder dat van een spoedeisend belang in verzoeksters geval geen sprake is. Dit licht hij als volgt toe.
3. Verzoekster heeft bijstand aangevraagd. Bij de beoordeling daarvan is geconstateerd dat zij in de periode voorafgaand aan haar aanvraag met grote regelmaat betalingen ontving op haar drie bankrekeningen. Verweerder heeft die betalingen aangemerkt als inkomen dat uitstijgt boven de bijstandsnorm, en heeft daarom de aanvraag afgewezen. Volgens verzoekster klopt dat niet en heeft zij dit geld van derden gekregen om door te storten aan goede doelen en hulpbehoevenden in het buitenland. Verzoekster heeft hiervan echter geen administratie bijgehouden. Tijdens de zitting is in ieder geval duidelijk geworden dat niet alle bedragen bedoeld waren voor goede doelen en hulpbehoevenden. Verzoeksters gemachtigde heeft immers toegelicht, dat verzoekster ook geld van familie en vrienden heeft ontvangen voor levensonderhoud. Ook na een aanvullende schriftelijke toelichting voorafgaand aan de behandeling van het verzoek ter zitting is niet duidelijk geworden welke bedragen bedoeld waren voor goede doelen en hulpbehoevenden en welke bedragen voor levensonderhoud. Verder heeft verzoekster niet inzichtelijk gemaakt dat zij alle bedragen die volgens haar voor goede doelen en hulpbehoevenden bestemd waren ook daadwerkelijk heeft doorbetaald. Op een van de rekeningen stond op 11 april 2022 – de dag na de aanvraag – meer dan tweeduizend euro.
4. Al met al is onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van de voor spoedeisendheid benodigde financiële noodsituatie. Dat verzoekster binnen afzienbare tijd niet meer in haar levensonderhoud zal kunnen voorzien en dat haar situatie daardoor op termijn onhoudbaar is, zoals haar gemachtigde ter zitting heeft aangevoerd, betekent niet dat daarvan nu al sprake is. Daarbij komt dat een toename van verzoeksters schulden op zichzelf bezien onvoldoende is voor het aannemen van spoedeisend belang. Bovendien zal verzoekster, zeker zodra voldoende duidelijkheid bestaat over haar financiële situatie, opnieuw bijstand kunnen aanvragen. Daarbij heeft verweerder ter zitting toegelicht onder welke omstandigheden een mogelijk succesvolle aanvraag kan worden gedaan. Verzoekster heeft het dus in grote mate zelf in de hand hoe lang deze op termijn onhoudbare situatie voor haar zal duren.
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken en het overwogene onder 3 het niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekster en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.
7. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.