ECLI:NL:RBDHA:2022:8120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
22/3957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in een bijstandszaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 20 juli 2022, waarbij zowel verzoekster als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De voorzieningenrechter heeft allereerst beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het verzoek. Hij concludeert dat dit niet het geval is. Verzoekster had bijstand aangevraagd, maar er was geconstateerd dat zij in de periode voorafgaand aan haar aanvraag regelmatig betalingen ontving op haar bankrekeningen, die door verweerder als inkomen zijn aangemerkt. Verzoekster betwistte dit en stelde dat het geld bedoeld was voor goede doelen, maar kon dit niet voldoende onderbouwen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat verzoekster in een financiële noodsituatie verkeerde die spoedeisendheid rechtvaardigde. Bovendien was het niet evident dat het bestreden besluit onrechtmatig was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en gaf aan dat verzoekster opnieuw bijstand kan aanvragen zodra er meer duidelijkheid is over haar financiële situatie. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3957

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 augustus 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.S. Polat),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Punter).

Procesverloop

Met het besluit van 27 mei 2022 heeft verweerder verzoeksters aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 juli 2022 op zitting behandeld. Verzoekster en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter beoordeelt allereerst of sprake is van een spoedeisend belang bij het verzoek om, in afwachting van de beslissing op bezwaar, een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter vindt net als verweerder dat van een spoedeisend belang in verzoeksters geval geen sprake is. Dit licht hij als volgt toe.
3. Verzoekster heeft bijstand aangevraagd. Bij de beoordeling daarvan is geconstateerd dat zij in de periode voorafgaand aan haar aanvraag met grote regelmaat betalingen ontving op haar drie bankrekeningen. Verweerder heeft die betalingen aangemerkt als inkomen dat uitstijgt boven de bijstandsnorm, en heeft daarom de aanvraag afgewezen. Volgens verzoekster klopt dat niet en heeft zij dit geld van derden gekregen om door te storten aan goede doelen en hulpbehoevenden in het buitenland. Verzoekster heeft hiervan echter geen administratie bijgehouden. Tijdens de zitting is in ieder geval duidelijk geworden dat niet alle bedragen bedoeld waren voor goede doelen en hulpbehoevenden. Verzoeksters gemachtigde heeft immers toegelicht, dat verzoekster ook geld van familie en vrienden heeft ontvangen voor levensonderhoud. Ook na een aanvullende schriftelijke toelichting voorafgaand aan de behandeling van het verzoek ter zitting is niet duidelijk geworden welke bedragen bedoeld waren voor goede doelen en hulpbehoevenden en welke bedragen voor levensonderhoud. Verder heeft verzoekster niet inzichtelijk gemaakt dat zij alle bedragen die volgens haar voor goede doelen en hulpbehoevenden bestemd waren ook daadwerkelijk heeft doorbetaald. Op een van de rekeningen stond op 11 april 2022 – de dag na de aanvraag – meer dan tweeduizend euro.
4. Al met al is onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van de voor spoedeisendheid benodigde financiële noodsituatie. Dat verzoekster binnen afzienbare tijd niet meer in haar levensonderhoud zal kunnen voorzien en dat haar situatie daardoor op termijn onhoudbaar is, zoals haar gemachtigde ter zitting heeft aangevoerd, betekent niet dat daarvan nu al sprake is. Daarbij komt dat een toename van verzoeksters schulden op zichzelf bezien onvoldoende is voor het aannemen van spoedeisend belang. Bovendien zal verzoekster, zeker zodra voldoende duidelijkheid bestaat over haar financiële situatie, opnieuw bijstand kunnen aanvragen. Daarbij heeft verweerder ter zitting toegelicht onder welke omstandigheden een mogelijk succesvolle aanvraag kan worden gedaan. Verzoekster heeft het dus in grote mate zelf in de hand hoe lang deze op termijn onhoudbare situatie voor haar zal duren.
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken en het overwogene onder 3 het niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekster en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.
7. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.F. Reijnders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.