ECLI:NL:RBDHA:2022:8108
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en oplegging inreisverbod aan Marokkaanse eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de aanvraag van eiser, een Marokkaanse nationaliteit, tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw. Eiser had zijn asielaanvraag op 27 oktober 2021 ingediend, maar de rechtbank concludeerde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat Marokko voor hem persoonlijk niet veilig was, aangezien Marokko als veilig land van herkomst is aangemerkt.
De rechtbank behandelde het beroep op 27 juli 2022, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De rechtbank overwoog dat eiser onvoldoende had onderbouwd waarom het bestreden besluit onjuist of onvolledig was. Eiser voerde aan dat het opleggen van een inreisverbod een schending van artikel 8 van het EVRM opleverde, omdat hij familie in de EU heeft. De rechtbank oordeelde echter dat de enkele stelling dat eiser ooms en tantes in de EU heeft, zonder nadere onderbouwing, niet voldoende was om van het inreisverbod af te zien.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 augustus 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.