ECLI:NL:RBDHA:2022:8108

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.13574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en oplegging inreisverbod aan Marokkaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de aanvraag van eiser, een Marokkaanse nationaliteit, tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw. Eiser had zijn asielaanvraag op 27 oktober 2021 ingediend, maar de rechtbank concludeerde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat Marokko voor hem persoonlijk niet veilig was, aangezien Marokko als veilig land van herkomst is aangemerkt.

De rechtbank behandelde het beroep op 27 juli 2022, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De rechtbank overwoog dat eiser onvoldoende had onderbouwd waarom het bestreden besluit onjuist of onvolledig was. Eiser voerde aan dat het opleggen van een inreisverbod een schending van artikel 8 van het EVRM opleverde, omdat hij familie in de EU heeft. De rechtbank oordeelde echter dat de enkele stelling dat eiser ooms en tantes in de EU heeft, zonder nadere onderbouwing, niet voldoende was om van het inreisverbod af te zien.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 augustus 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13574
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer 1]

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang bezien met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw. Eiser komt ook niet in aanmerking voor een reguliere vergunning op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw, in samenhang bezien met artikel 3.6a, eerste lid of 3.6ba, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000. Ook is hem geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Verder is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en is een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.13575, op 27 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum eiser]. Hij heeft zijn asielaanvraag in Nederland op 27 oktober 2021 ingediend.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder het volgende relevante element:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser.
2.1.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Hetgeen eiser over de economische situatie in Marokko heeft aangevoerd heeft verweerder niet als een relevant element aangemerkt, nu dit niet te herleiden valt tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag.
2.2.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, in samenhang bezien met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw. Eiser heeft bij de indiening van zijn aanvraag en tijdens de gehoren alleen aangelegenheden (economische motieven) aan de orde gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw. Verder is eiser afkomstig uit Marokko en is Marokko aangewezen als een veilig land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Marokko voor hem persoonlijk niet veilig is.
Herhaling eerder ingediende stukken
3. Eiser verzoekt de rechtbank de door hem eerder ingediende processtukken tot op het moment van de verzending van het bestreden besluit in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. Met betrekking tot het asielrelaas verwijst eiser naar de zienswijze. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de enkele verwijzing naar de eerder ingediende stukken onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is en waarom. Dit kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
Terugkeerbesluit, vertrektermijn en inreisverbod
4. Eiser voert aan dat het opleggen van een inreisverbod een schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oplevert, omdat hij ooms en tantes in de Europese Unie heeft. In de zienswijze is aangegeven dat eiser ook bij zijn tante in België heeft verbleven. Hij heeft een bijzondere band met haar en is afhankelijk van haar, omdat hij verder geen naaste familieleden in Europa heeft wonen. Nu een inreisverbod voor alle landen van de EU geldt, betekent dit dat eiser ook niet meer voor korte tijd zijn familie in Europa kan bezoeken. Nu hij in het bezit van een verblijfsvergunning dient te worden gesteld en tegen hem geen inreisverbod dient te worden uitgevaardigd, zou ook geen vertrektermijn aan eiser dienen te worden opgelegd, aldus eiser.
4.1.
Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de inhoudelijke beoordeling van de afwijzing van zijn asielaanvraag. Nu de asielaanvraag van eiser terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond, was verweerder bevoegd te bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Dit volgt uit artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de
Vw. Eiser heeft geen individuele omstandigheden of andere redenen naar voren gebracht om ten aanzien van de uitvaardiging van het terugkeerbesluit of het onthouden van een vertrektermijn anders te oordelen. Omdat verweerder eiser een vertrektermijn heeft (kunnen) onthouden, was verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw gehouden aan eiser een inreisverbod op te leggen.
4.2.
Ingevolge artikel 66a, achtste lid, van de Vw kan verweerder, in afwijking van het eerste lid, om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Bijzondere omstandigheden in het kader van het EVRM kunnen daarbij van belang zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de genoemde omstandigheden geen reden heeft hoeven zien om van het inreisverbod af te zien. De enkele stelling dat eiser ooms en tantes in de EU heeft met wie hij een bijzondere band zou hebben, is zonder nadere onderbouwing daarvoor niet voldoende. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
De beroepsgrond faalt.
Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
5. De beroepsgrond van eiser dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid in de zin van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet deugdelijk is gemotiveerd in de zin van artikel 3:46 van de Awb, slaagt – zonder nadere onderbouwing en gelet op het voorgaande – ook niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 augustus 2022

Documentcode: [nummer 2]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.