In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 augustus 2022 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2008, tot wijziging van de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats. Het verzoek is ingediend door [minderjarige 1] via de kinder- en jongerenrechtswinkel Den Haag. De ouders van [minderjarige 1], [X] (de moeder) en [Y] (de vader), zijn betrokken bij de procedure, waarbij zij worden bijgestaan door hun advocaten, mr. M.A. Tuls en mr. A.J.C. van Bemmel. De rechtbank heeft op 4 maart 2022 een brief ontvangen van [minderjarige 1] en op 5 april 2022 heeft zij haar verzoek nader toegelicht in een gesprek met de kinderrechter. Tijdens de zitting op 18 juli 2022 zijn de ouders en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen.
Het verzoek van [minderjarige 1] houdt in dat zij haar hoofdverblijfplaats bij haar moeder wil hebben en dat de zorgregeling zodanig moet worden gewijzigd dat zij om de week van woensdag tot en met vrijdag bij haar vader verblijft. De vader heeft verweer gevoerd en wenst dat [minderjarige 1] weer de helft van de tijd bij hem verblijft. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de wensen van [minderjarige 1] en de situatie waarin zij zich bevindt. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] zich niet prettig voelt in het nieuwe gezin van haar vader en dat zij behoefte heeft aan stabiliteit en ondersteuning van haar moeder.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige 1] is om haar hoofdverblijfplaats bij haar moeder te vestigen, terwijl er een opbouwende regeling voor contact met de vader wordt vastgesteld. De rechtbank heeft bepaald dat de vader begeleide gesprekken moet voeren en dat Veilig Thuis betrokken zal zijn bij de herintroductie van [minderjarige 1] in het gezin van de vader. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.