ECLI:NL:RBDHA:2022:8078

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
21-7793E
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor het kappen van bomen en aanlegvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor het kappen van 89 bomen op een perceel in Wassenaar. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter had eerder, op 22 oktober 2021, een deel van het verzoek toegewezen en het primaire besluit geschorst voor 33 bomen. In het bestreden besluit van 10 november 2021 werd het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. De voorzieningenrechter heeft in een tussenuitspraak van 7 februari 2022 verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een nieuw besluit op 12 april 2022, waarin opnieuw een omgevingsvergunning werd verleend.

De voorzieningenrechter heeft in de einduitspraak geoordeeld dat het beroep van eiser tegen het eerste bestreden besluit gegrond is, omdat daarin geen aanlegvergunning was verleend. De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit werd ongegrond verklaard, omdat de voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunning voor de aanleg in overeenstemming was met de geldende bestemmingsplannen en dat de belangen van de vergunninghouders niet onterecht werden genegeerd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. de Mooij),
en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder(gemachtigde: mr. E.C.M. de Heij).

Als derde-partijen nemen aan het geding deel
: de erven van [derde-partij], te [woonplaats] , vergunninghouders
(gemachtigde: mr. P.H. de Lange).

Procesverloop

In het besluit van 28 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 89 bomen op het perceel aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] .
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 21/5763).
Bij uitspraak van 22 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek gedeeltelijk toegewezen en het primaire besluit ten aanzien van 33 bomen geschorst tot 6 weken na het besluit op bezwaar.
In het besluit van 10 november 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld (zaaknr. SGR 21/7793). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 21/7792).
Vergunninghouders hebben een zienswijze ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van J. ’t Hoen, werkzaam bij Copijn Boomdeskundigen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van D. Burgemeister, groenbeheerder in dienst van de gemeente Wassenaar. Namens vergunninghouders is verschenen [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde, vergezeld van [A] , werkzaam bij Lindeloof tuin- en landschapsarchitecten B.V. en [C] , consulent Boom en Bodem van Arbor Consultancy.
In de tussenuitspraak van 7 februari 2022 (de tussenuitspraak) heeft de voorzieningenrechter verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 10 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in bestreden besluit 1 te herstellen.
Tevens heeft de voorzieningenrechter inzake het ingediende verzoek om voorlopige voorziening bepaald dat de werking van bestreden besluit 1 van 10 november 2021 en het primaire besluit van 28 juli 2021 wordt opgeschort tot en met het tijdstip waarop einduitspraak wordt gedaan in de procedure met zaaknummer SGR 21/7793.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 12 april 2022 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit 2). Daarbij heeft hij het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard en een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo (aanlegvergunning).
Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
Vergunninghouders hebben hierop een schriftelijke reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De voorzieningenrechter blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de voorzieningenrechter niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De voorzieningenrechter verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In de tussenuitspraak heeft de voorzieningenrechter, kort gezegd, overwogen dat voor het kappen van de bomen naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van artikel 23.4, eerste lid, aanhef en onder e, van de regels van het bestemmingsplan “Villawijken” naast een omgevingsvergunning voor de activiteit vellen tevens een aanlegvergunning is vereist.
3.1
Verweerder heeft vergunninghouders in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen zodat deze tevens betrekking heeft op de benodigde aanlegvergunning. Op 17 maart 2022 heeft verweerder deze aanvulling op de aanvraag ontvangen. Op 4 april 2022 heeft de Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed (WCE) positief geadviseerd over deze aanvraag.
3.2
Verweerder heeft in bestreden besluit 2 alsnog de aanlegvergunning verleend. Ten aanzien van de activiteit kappen van houtopstanden is bestreden besluit 2 identiek aan bestreden besluit 1 van 10 november 2021.
3.3
Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit 2, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
4.1
Gelet op de tussenuitspraak, is het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 gegrond en moet dat besluit worden vernietigd, voor zover daarin geen aanlegvergunning is verleend.
4.2
Omdat het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
4.3
Omdat het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Dat punt heeft een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 759,-.
5.1
Voor zover besluit 2 ziet op de omgevingsvergunning voor “het vellen van houtopstand” is dit identiek is aan bestreden besluit 1 van 10 november 2021. Nu de voorzieningenrechter daarover reeds in de tussenuitspraak heeft beslist, kan het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 slechts betrekking hebben op de bij dat besluit verleende aanlegvergunning. De voorzieningenrechter zal hierna de rechtmatigheid van die vergunning beoordelen aan de hand van de door eiser ingediende beroepsgronden.
5.2
Voor zover eiser gronden aanvoert met betrekking tot de noodzaak van de kap en graafwerkzaamheden voor het verwijderen van stobben gaan deze buiten de reikwijdte van de beoordeling van de aanlegvergunning. De voorzieningenrechter bespreekt deze beroepsgronden daarom niet inhoudelijk.
6.1
Eiser voert aan dat het advies van de commissie WCE van 4 april 2022 onvolledig is uitgewerkt, nu daaruit niet blijkt dat de commissie zich rekenschap heeft gegeven van het feit dat ter plaatse geen typisch eikenbos aanwezig is.
6.2
In het advies van de commissie WCE van 4 april 2022 is vermeld dat zij het uitgangspunt ondersteunt om het opschot te verwijderen, bomen in slechte conditie te verwijderen en dominante exoten te kappen waarmee de voor deze ondergrond kenmerkende beplanting en bomen overblijven. Het herstellen van het historische vegetatietype draagt daarmee bij aan het herstel van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van dit deel van Wassenaar. De commissie WCE adviseert daarom positief over fase I.
6.3
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder dit advies niet heeft mogen volgen dan wel dat dit onvolledig is. Uit het advies blijkt dat door het verrichten van de vergunde activiteiten van fase I het herstel van het historische vegetatietype volgens de commissie WCE is gediend. Voor de noodzaak tot oplegging van een herplantplicht biedt het advies geen aanknopingspunten. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser geen tegenadvies van een deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd waaruit blijkt dat het advies van de commissie WCE voor onjuist moet worden gehouden. De grond slaagt niet.
7.1
Eiser wijst erop dat de commissie weliswaar positief is over fase I, maar dat dit niet opgaat voor fase II. Volgens eiser kunnen fase I en II, gelet op artikel 23.4, eerste lid, van het bestemmingsplan “Villawijken”, niet los van elkaar worden bezien, maar moeten ze in hun totaliteit worden bekeken.
7.2
In artikel 23.4, eerste lid, van de regels van dat bestemmingsplan is in de laatste volzin bepaald dat voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunning wordt gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, dit plan in zijn geheel in de beoordeling wordt betrokken.
7.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval niet voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunning is gevraagd. Bovendien kunnen de activiteiten van fase I goed worden onderscheiden van die van fase II. Dit betekent dat de situatie, zoals bedoeld in de laatste volzin van artikel 23.4, eerste lid van de planregels, zich hier niet voordoet. De grond slaagt niet.
8.1
Eiser betoogt dat op grond van artikel 23.4, tweede lid, van de planregels ook rekening moet worden gehouden met hun belangen. Vergunninghouders hebben volgens eiser geen belang bij het plegen van onderhoud, maar alleen bij het gereedmaken van het perceel voor verkoop in 3 afzonderlijke delen.
8.2
In artikel 23.4, tweede lid, van de planregels is bepaald dat het bepaalde in lid 23.3 onder 1 slechts toelaatbaar is indien door deze werken en/of werkzaamheden aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden op deze gronden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan en een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. Dit nadat, door een in overleg met burgemeester en wethouders aangewezen deskundige, onderzoek is gedaan waaruit blijkt dat er geen aantasting van de genoemde waarden zal optreden.
8.3
Dat vergunninghouders belang hebben bij het gereedmaken van het perceel voor verkoop in 3 afzonderlijke delen, zoals eiser stelt, doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het kader van deze procedure niet ter zake. Blijkens de aanvraag voor fase I heeft deze immers alleen betrekking op het behoud van een duurzaam bosbestand. Niet valt in te zien waarom vergunninghouders geen te respecteren belang zouden hebben bij het behoud van een duurzaam bosbestand op hun perceel. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep voor zover dat ziet op bestreden besluit 2 ongegrond is.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 gegrond;
  • vernietigt dat besluit voor zover daarbij geen aanlegvergunning is verleend;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 augustus 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.