In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor het kappen van 89 bomen op een perceel in Wassenaar. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter had eerder, op 22 oktober 2021, een deel van het verzoek toegewezen en het primaire besluit geschorst voor 33 bomen. In het bestreden besluit van 10 november 2021 werd het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. De voorzieningenrechter heeft in een tussenuitspraak van 7 februari 2022 verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een nieuw besluit op 12 april 2022, waarin opnieuw een omgevingsvergunning werd verleend.
De voorzieningenrechter heeft in de einduitspraak geoordeeld dat het beroep van eiser tegen het eerste bestreden besluit gegrond is, omdat daarin geen aanlegvergunning was verleend. De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit werd ongegrond verklaard, omdat de voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunning voor de aanleg in overeenstemming was met de geldende bestemmingsplannen en dat de belangen van de vergunninghouders niet onterecht werden genegeerd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen.