ECLI:NL:RBDHA:2022:8075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.14414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak met betwisting van gronden en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De eiser, een Zuid-Soedanese asielzoeker, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring heeft opgelegd omdat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft verschillende gronden aangevoerd, waaronder dat de eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij zich niet voldoende heeft ingespannen om zijn identiteit vast te stellen. Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris enkele gronden laten vallen, maar de rechtbank oordeelde dat de resterende gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen.

De eiser heeft betwist dat de gronden voor de maatregel terecht zijn, en voerde aan dat hij in vrijheid gesteld dient te worden, vooral gezien zijn medische situatie. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had waarom de medische situatie van de eiser geen aanleiding gaf voor een lichter middel. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat het beroep ongegrond was, met afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14414

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep.
Op 28 juli 2022 heeft eiser de beroepsgronden ingediend. Op 29 juli 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 5 augustus 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1992 en de Zuid-Soedanese nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;- 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
3. In het verweerschrift heeft verweerder de zware gronden 3b, 3f en 3i laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen.
4. Eiser betwist alle aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat het inherent is aan het zijn van een asielzoeker om Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnen te komen. De grond mag hem daarom niet worden tegengeworpen.
5. Eiser betwist niet dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Uit de uitspraak van de Afdeling [5] van 25 maart 2020 [6] volgt dat om deze zware grond aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, verweerder kan volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verweerder terecht de zware grond 3a aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. De zware grond 3a is feitelijk juist en voldoende om de maatregel te dragen. Daarmee is een
significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken gegeven. Wat eiser voor het
overige heeft aangevoerd over de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen,
behoeft daarom geen bespreking. Ook het beroep op de hierboven aangehaalde lichte gronden kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, omdat ten eerste niet is gebleken dat eiser volledige medewerking heeft verleend aan het vaststellen van zijn identiteit. Zo heeft hij geen inspanningen verricht om identificerende documenten te verkrijgen. Daarmee voldoet eiser niet aan zijn wettelijke plicht tot het kunnen tonen van een document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb. Daarnaast geldt enkel de inschrijving in de BRP [7] als een vaste woon- of verblijfplaats. Hiervan is geen sprake.
6. Eiser stelt van dat hij lopende het onderzoek naar de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat in vrijheid gesteld dient te worden. Eiser ziet geen enkele reden om de bewaring voort te laten duren. Gelet op de medische situatie van eiser, dient in ieder geval voor een lichter middel gekozen te worden.
7. Verweerder is op grond van artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening bevoegd om vreemdelingen ten behoeve van wie nog geen overdrachts- of terugname verzoek is ingediend in bewaring te stellen. [8] Er zijn voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te dragen, waarmee een significant risico op onderduiken vaststaat. Eiser wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling dat hij het onderzoek naar de verantwoordelijke lidstaat in vrijheid zou mogen afwachten. Verder heeft verweerder in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom de medische situatie van eiser niet leidt tot de toepassing van een lichter middel.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Basisregistratie Personen.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2813.