ECLI:NL:RBDHA:2022:8056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/611015 / HA ZA 21-395
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie van de Coöperatieve Vereniging Laatste Wil U.A. tegen de Staat der Nederlanden inzake het verbod op hulp bij zelfdoding

In deze zaak heeft de Coöperatieve Vereniging Laatste Wil U.A. (CLW) een collectieve actie aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, met als doel de onrechtmatigheid van het verbod op hulp bij zelfdoding aan te vechten. De rechtbank Den Haag heeft op 22 juni 2022 een tussenvonnis uitgesproken waarin de ontvankelijkheid van CLW en de mede-eisers werd beoordeeld. CLW, opgericht in 2013, heeft als doelstelling het verstrekken van middelen voor een zelfgekozen levenseinde aan haar leden. De vereniging en de mede-eisers stellen dat het huidige verbod op hulp bij zelfdoding in strijd is met het recht op zelfbeschikking, zoals beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft vastgesteld dat CLW voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW en heeft CLW aangewezen als de exclusieve belangenbehartiger in deze procedure. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan individuele vorderingen, gezien de gemeenschappelijke rechtsvraag die voorligt. De zaak zal verder worden behandeld in een mondelinge zitting, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld om hun standpunten toe te lichten. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beslissingen over de ontvankelijkheid van de individuele mede-eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/611015 / HA ZA 21-395
Vonnis van 22 juni 2022
in de zaak van

1.COÖPERATIEVE VERENIGING LAATSTE WIL U.A.te Zutphen,

2.
[eiser 1]te [plaats 1] ,
3.
[eiseres 1]te [plaats 2] ,
4.
[eiser 2]te [plaats 3] ,
5.
[eiseres 2]te [plaats 4] ,
6.
[eiseres 3]te [plaats 5] ,
7.
[eiseres 4]te [plaats 6] ,
8.
[eiseres 5]te [plaats 7] ,
9.
[eiseres 6]te [plaats 8] ,
10.
[eiseres 7]te [plaats 9] ,
11.
[eiser 3]te [plaats 10] ,
12.
[eiser 4]te [plaats 11] ,
13.
[eiseres 8]te [plaats 12] ,
14.
[eiseres 9]te [plaats 13] ,
15.
[eiseres 10]te [plaats 14] ,
16.
[eiseres 11]te [plaats 15] ,
17.
[eiser 5]te [plaats 16] ,
18.
[eiser 6]te [eiseres 12] ,
19.
[eiser 7]te [plaats 17] ,
20.
[eiseres 13]te [plaats 18] ,
21.
[eiseres 14]te [plaats 19] ,
22.
[eiseres 15]te [plaats 20] ,
23.
[eiser 8]te [plaats 21] ,
24.
[eiseres 16]te [plaats 22] ,
25.
[eiser 9]te [plaats 23] ,
26.
[eiseres 17]te [plaats 24] ,
27.
[eiser 10]te [plaats 2] ,
28.
[eiser 11]te [plaats 25] ,
29.
[eiser 12]te [plaats 26] ,
30.
[eiser 13]te [plaats 27] ,
advocaat mr. M.M.N.C. Schellekens te Amsterdam ,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN ALGMENE ZAKEN EN HET MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID EN SPORT)te Den Haag ,
gedaagde,
advocaten mrs. W.I. Wisman en E.V. Koppe te Den Haag .
Partijen zullen hierna CLW en mede-eisers worden genoemd. Gedaagde zal hierna de Staat worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 9 april 2021 (met producties 1 t/m 29dd);
  • de conclusie van antwoord (met producties 1 t/m 3); en
  • de akte intrekking eis (van mede-eiser [eiser 14] ).
1.2.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald. In dit vonnis wordt alleen geoordeeld over de ontvankelijkheid van CLW en de mede-eisers. Bij de beoordeling daarvan wordt uitgegaan van de feiten die op dit moment vaststaan, voor zover deze voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van belang zijn.

2.De feiten

2.1.
CLW is een coöperatieve vereniging met als primaire statutaire doelstelling het binnen de wettelijke kaders (doen) verstrekken van (een) laatstewilmiddel(en) aan leden van de coöperatie, waardoor de leden in staat worden gesteld om het zelfgekozen levenseinde eigenstandig geregisseerd ten uitvoer te brengen op een zelf te kiezen moment en zonder enige toetsing door een ander (derde). De coöperatie tracht dit doel onder meer te bereiken door het uitoefenen van ondernemingsactiviteiten en het beheren van (medische) middelen, het zorgen van goede omstandigheden ten aanzien van besluitvorming en het bevorderen van een levendig debat, maar ook het bieden van een overlegstructuur voor haar leden en het behartigen van en opkomen voor de belangen van haar leden. CLW is opgericht in 2013 en heeft circa 24.000 leden.
2.2.
CLW en de mede-eisers vorderen in essentie dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld en handelt door het onverkort handhaven van het bestaande verbod op hulp bij zelfdoding, jegens eisers individueel dan wel jegens allen voor wie CLW opkomt op de voet van art. 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW). CLW en de mede-eisers vragen verder veroordeling van de Staat in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.3.
Aan deze vordering leggen CLW en de mede-eisers – samengevat – ten grondslag dat uit het algemeen persoonlijkheidsrecht en (onder meer) art. 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in samenhang met art. 13 EVRM het recht voortvloeit op zelfbeschikking over leven en levenseinde. Het weloverwogen beslissend individu heeft het fundamentele recht zelf te beschikken over de vraag of, het moment waarop en de manier waarop hij zijn eigen leven beëindigt, samen met zijn dierbaren. De Staat maakt dit zelfbeschikkingsrecht onmogelijk doordat hij hulp bij zelfdoding strafbaar stelt, de toegang tot een veilig laatstewilmiddel beperkt en betrokkenen en naasten vervolgt als zij hulp verlenen. Daarmee komen de menselijke waardigheid en vrijheid in het gedrang. Het recht op persoonlijke autonomie is een subjectief grondrecht dat door art. 8 lid 1 EVRM wordt beschermd, en ligt ook besloten in art. 17 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), aldus nog steeds CLW c.s. De mede-eisers zijn leden van CLW en worden volgens CLW c.s. allen direct of indirect geraakt door het onrechtmatig handelen van de Staat, zoals is toegelicht in nrs. 239 e.v. van de dagvaarding en producties 29a t/m 29dd. Als gevolg daarvan hebben zij een persoonlijk belang bij de ingestelde vorderingen.
2.4.
De Staat refereert zich in de conclusie van antwoord met betrekking tot de ontvankelijkheid van CLW aan het oordeel van de rechtbank. Waar het gaat om de ontvankelijkheid van de mede-eisers voert de Staat (samengevat) aan dat naast een collectieve actie – zoals CLW in deze procedure heeft ingesteld – alleen plaats is voor vorderingen van individuele eisers als zij een voldoende concreet eigen belang hebben. Waar het gaat om het opheffen van de onrechtmatige toestand jegens henzelf, geldt dat dit belang al wordt behartigd door CLW, zodat de mede-eisers in dat geval niet-ontvankelijk zijn. Steun aan de collectieve actie is een onvoldoende concreet eigen belang. De Staat refereert zich voorts aan het oordeel van de rechtbank als het gaat om de vraag of op dit moment al een concreet eigen belang kan worden afgeleid uit de persoonlijke verhalen van mede-eisers.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
De dagvaarding bevat vorderingen in een collectieve actie op grond van art. 3:305a BW. Het betreft de vorderingen van CLW die vallen onder het regime van titel 14A van Boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Voor de ontvankelijkheid van deze collectieve vorderingen geldt een aantal, ambtshalve te beoordelen, voorwaarden.
3.2.
De rechtbank constateert dat voldaan is aan de op straffe van niet-ontvankelijkheid voorgeschreven handelingen als bedoeld in art. 1018c lid 2 Rv.
3.3.
Op grond van art. 1018c lid 5 kan inhoudelijke behandeling van de collectieve vordering van CLW slechts plaatsvinden indien en nadat de rechtbank heeft beslist:
dat CLW voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van art. 3:305a lid 1 tot en met 3 BW of dat niet aan deze eisen behoeft te worden voldaan op grond van lid 6 van dit artikel (waarbij dan het “lichte regime” kan worden gevolgd);
dat CLW voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering, doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming wier belangen de vordering strekt voldoende is; en
dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
3.4.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat het lichte regime van artikel 3:305a lid 6 BW van toepassing is. De vorderingen van CLW strekken niet tot het verkrijgen van een schadevergoeding in geld, maar zijn ingesteld met een ideëel doel en met het oog op de belangen van burgers tot het verkrijgen van een waardig zelfgekozen levenseinde in eigen regie binnen de wettelijke kaders, en van wie geen (rechtstreeks) financieel belang in het geding is.
3.5.
Daarmee is voldaan aan de eisen van artikel 3:305a lid 6 BW en de rechtbank zal toetsing aan de vereisten van lid 2, subonderdelen a tot en met e, en lid 5 van artikel 3:305a BW achterwege laten. Aan CLW worden aldus minder hoge eisen gesteld met betrekking tot transparantie, representativiteit en
governancebinnen de organisatie (zoals een toezichthoudend orgaan, financiële middelen en ervaring en deskundigheid bij het voeren van collectieve procedures etc.), alhoewel zij onbetwist heeft toegelicht dat zij wél aan een groot deel van deze eisen voldoet (nrs. 15 en 16 van de dagvaarding).
3.6.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat CLW als coöperatieve vereniging voldoet aan de eisen van art. 3:305a lid 1 BW. CLW heeft toegelicht dat zij opkomt voor zowel het algemeen belang (het belang dat burgers de mogelijkheid krijgen op een menselijke levenseinde in eigen regie dat niet door de overheid ontoelaatbaar wordt beperkt) als voor het collectief belang (het gebundelde belang van de leden van CLW op het beschermen van het zelfbeschikkingsrecht voor een zelfgekozen levenseinde). CLW behartigt, en komt op voor deze collectieve belangen op grond van haar statuten. De rechtsvordering van CLW strekt daarmee tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, deze belangen worden door haar ingevolge haar statuten behartigd en zijn voldoende gewaarborgd.
3.7.
CLW heeft verder onweersproken gesteld dat is voldaan aan het vereiste van artikel 3:305a lid 3 aanhef en onder a BW dat de bestuurders betrokken bij de oprichting van de rechtspersoon en hun opvolgers geen winstoogmerk hebben dat via de rechtspersoon wordt gerealiseerd. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover ambtshalve anders te oordelen. De vorderingen hebben verder voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer (art. 3:305a lid 3 aanhef en onder b BW), nu deze zien op de rechtsvraag naar de (on)rechtmatigheid van de Nederlandse regelgeving over het verbod op hulp bij zelfdoding in Nederland. Tot slot is ook in voldoende mate gebleken van voorafgaand overleg (of pogingen tot het voeren van minnelijk overleg) over de vordering voordat tot dagvaarding is overgegaan (art. 3:305a lid 3 aanhef en onder c BW).
3.8.
CLW heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat het voeren van deze collectieve procedure efficiënter en effectiever is dan het instellen van individuele vorderingen van burgers die zelfbeschikkingsrecht wensen te krijgen over een zelfgekozen levenseinde en die zich gedupeerd voelen door het verbod op hulp bij zelfdoding. In de collectieve actie ligt een rechtsvraag voor die voor alle betrokken burgers - dus een voldoende aantal - gemeenschappelijk is, namelijk of de overheid onrechtmatig handelt door het verbod op hulp bij zelfdoding en het verschaffen van middelen daartoe in stand te laten en te handhaven. Beantwoording van die rechtsvraag is efficiënter en effectiever in een collectieve procedure dan het voeren van individuele procedures tegen de Staat.
3.9.
Daarnaast geldt dat niet nu al duidelijk is dat de vorderingen van CLW ondeugdelijk zijn en op die grond niet-ontvankelijk zouden moeten worden verklaard. De slotsom is dat de collectieve vorderingen van CLW voldoen aan de eisen van artikel 1018c lid 5 Rv.
3.10.
Op grond van artikel 1018e Rv wijst de rechtbank CLW aan als de exclusieve belangenbehartiger in dit geding. Op grond van het bepaalde in artikel 1018e lid 5 Rv dient CLW dit vonnis, inhoudende deze beslissing, aan te tekenen in het centrale register voor collectieve vorderingen. Artikel 1018f Rv verbindt aan de aanwijzing van CLW als exclusief belangenbehartiger een aantal voorschriften die ertoe strekken dat de personen voor wier belangen zij opkomt van die aanwijzing in kennis worden gesteld en zich kunnen beraden over hun positie (‘
opt out’, lid 1, dan wel ‘
opt in’, lid 5). Alvorens deze voorschriften, voor zover nodig, te concretiseren, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de praktische invulling daarvan.
3.11.
Dit betreft allereerst de vraag of dit vonnis (en eventueel een vertaling daarvan in een of meer andere talen dan de Nederlandse taal) op de voet van artikel 1018f lid 2 Rv op een of meer internetadressen moet worden geplaatst. In dit verband wordt erop gewezen dat dit vonnis zal worden aangetekend in het centraal register voor collectieve vorderingen en gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
3.12.
Dit betreft verder de omschrijving van de “nauw omschreven groep” en de betekenis van de opt-outregeling voor deze collectieve vordering (artikel 1018f lid 1 Rv), de vraag in hoeverre de achterban van CLW bestaat uit “bekende personen” wier belangen zij in deze collectieve vordering behartigt en die dus bij “gewone brief” kunnen worden aangeschreven (zie artikel 1018f lid 3 Rv). Daarbij merkt de rechtbank op dat zij blijkens die bepaling “anders kan bepalen”, hetgeen zou kunnen betekenen dat de rechtbank bepaalt dat het aanschrijven van de “bekende personen” achterwege kan blijven.
3.13.
Artikel 1018f lid 3 Rv bepaalt verder:
“Bovendien wordt hiervan zo spoedig mogelijk aankondiging gedaan in één of meer door de rechter aan te wijzen nieuwsbladen. Hierbij wordt telkens op een door de rechter aan te geven wijze melding gemaakt van de wijze waarop deze personen zich overeenkomstig het eerste lid van de behartiging van hun belangen in deze collectieve vordering kunnen bevrijden, of overeenkomstig het vijfde lid met de behartiging van hun belangen in deze collectieve vordering instemmen.”
3.14.
De rechtbank is voornemens ter uitvoering van het onder 3.13 aangehaalde voorschrift te bevelen dat in een aantal landelijke dagbladen de volgende advertentie wordt geplaatst:
“Collectieve actie van de Coöperatieve vereniging Laatste Wil U.A. tegen de Staat inzake het verbod op hulp bij zelfdoding.
De Coöperatieve vereniging Laatste Wil U.A. (hierna: CLW) voert bij de rechtbank Den Haag een procedure tegen de Staat der Nederlanden over de (on)rechtmatigheid van het verbod op hulp bij zelfdoding. Wilt u daarover meer informatie, kijk dan op www.laatstewil.nu.
Wilt u niet dat ook uw belangen in deze procedure worden behartigd, of hebt u geen woonplaats of verblijf in Nederland, maar wilt u juist wel dat ook uw belangen worden behartigd, kijk dan op www.rechtspraak.nl/[precieze webadres volgt
] voor meer informatie en stuur vervolgens een bericht aan de Rechtbank Den Haag , Team Handel, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag . Vermeld daarin dat uw verzoek betrekking heeft op zaak/rolnummer C/09/611015 / HA ZA 21-395 (CLW). U kunt dit doen tot en met [ ] oktober 2022.”
3.15.
De rechtbank is voorts voornemens op de website van de rechtbank Den Haag (onderdeel van www.rechtspraak.nl) en/of het centraal register voor collectieve vorderingen de volgende tekst te doen plaatsen:

Collectieve actie van de coöperatieve vereniging Laatste Wil U.A. tegen de Staat inzake het verbod op hulp bij zelfdoding.
De Coöperatieve vereniging Laatste Wil U.A. (hierna: CLW) voert bij de rechtbank Den Haag een procedure tegen de Staat der Nederlanden over de (on)rechtmatigheid van het verbod op hulp bij zelfdoding. Wilt u daarover meer informatie, kijk dan op www.laatstewil.nu. Dit heet een “collectieve actie”. De genoemde vereniging is door de rechtbank aangewezen als exclusieve belangenbehartiger.
Wilt u over deze collectieve actie meer informatie, kijk dan ook op www.laatstewil.nu. [De volledige dagvaarding in deze zaak leest u hier].
Niet meedoen of juist wel meedoen
Als u behoort tot de groep van personen voor wie de Coöperatieve vereniging Laatste Wil U.A. opkomt en u vindt het goed dat deze vereniging ook uw belangen behartigt, dan hoeft u niets te doen.
Als u niet wilt dat ook uw belangen in deze procedure worden behartigd (bijvoorbeeld omdat u hiervoor zelf een procedure wilt voeren), dan kunt u dat aan de rechtbank kenbaar maken. [U bent dan niet aan de uitspraak in deze zaak gebonden, maar u kunt er ook geen rechten aan ontlenen.]
Als u geen woonplaats of verblijf in Nederland hebt, heeft de collectieve actie geen betrekking op uw belangen. Dat is alleen anders als u kenbaar maakt dat u wilt dat de vereniging ook voor uw belangen optreedt. Als de vorderingen van de coöperatieve vereniging Laatste Wil U.A. geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, kunt u daaraan rechten ontlenen, maar als deze worden afgewezen, bent u daaraan gebonden.
Wilt u niet dat ook uw belangen in deze procedure worden behartigd, of hebt u geen woonplaats of verblijf in Nederland, maar wil u juist wel dat ook uw belangen worden behartigd, stuur dan een brief aan de Rechtbank Den Haag , Team Handel, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag . U kunt dit doen tot en met [] oktober 2022.
U kunt de volgende teksten gebruiken:
“Ik wil niet dat in de collectieve actie van de Coöperatieve vereniging Laatste Wil U.A. (zaak/rolnummer C/09/611015 / HA ZA 21-395) mijn belangen worden behartigd en wens mij daarvan te bevrijden.”
OF
“Ik heb geen woonplaats of verblijf in Nederland, maar stem ermee in dat de collectieve actie van de Coöperatieve vereniging Laatste Wil U.A. (zaak/rolnummer C/09/611015 / HA ZA 21-395) ook mijn belangen worden behartigd.”
3.16.
Partijen mogen zich bij akte uitlaten over deze voorgenomen teksten en over de landelijke dagbladen waarin de bedoelde advertentie geplaatst zou moeten worden. De rechtbank zal partijen tevens in de gelegenheid stellen zich bij diezelfde akte uit te laten over noodzaak en nut van het stellen van een termijn als bedoeld in artikel 1018g Rv. CLW kan in haar akte tevens laten weten of zij behoefte heeft aan het aanvullen van de gronden van de vordering als bedoeld in die bepaling.
Mondelinge behandeling voor de meervoudige kamer
3.17.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling voor een meervoudige kamer bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden (een schikking beproeven). De namen van de rechters die uw zaak behandelen vindt u hierna in de beslissing.
3.18.
De advocaat van de eisende partijen mr. M.M.N.C. Schellekens moet ten behoeve van de drie behandelend rechters van de meervoudige kamer uiterlijk acht weken voor de zittingsdatum drie complete en goed geordende extra procesdossiers hebben verstrekt aan het regiebureau van de rechtbank. De in deze drie schaduwdossiers overgelegde producties moeten dezelfde goed leesbare en zichtbare kwaliteit hebben als die in het originele procesdossier (ook kleurenfoto’s, andere afbeeldingen, DVD’s en dergelijke), en moeten zo nodig ook zijn gebundeld in stevige en praktisch hanteerbare ordners met doorgenummerde tabbladen en inhoudsopgaven.
3.19.
Op grond van het bepaalde in artikel 87 lid 6 en artikel 21 Rv bestaat de mogelijkheid om vóór de mondelinge behandeling stukken in het geding te brengen. Advocaten dienen deze stukken, zo nodig voorzien van een korte toelichting op de relevantie ervan, ingevolge artikel 4.6 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken uiterlijk tien dagen vóór de zittingsdatum, met gelijktijdige kopie aan de advocaat van de wederpartij, in viervoud per brief te sturen aan: Paleis van Justitie, regiebureau kamer P2-1415, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag . In de brief dienen de naam van de behandelend rechters alsmede de datum en het tijdstip van de zitting te worden vermeld.
3.20.
Indien partijen een andere proceshandeling wensen te verrichten, producties of (andere) bewijsstukken in het geding wensen te brengen, geldt artikel 4.6 Landelijk procesreglement onverkort. Deze stukken dienen uiterlijk tien dagen vóór de mondelinge behandeling aan het regiebureau en aan de advocaat van de wederpartij te worden gestuurd.
3.21.
De behandelend rechters kunnen op de voet van artikel 22 Rv een partij verzoeken om op de zitting bepaalde stellingen toe te lichten of op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen dan wel een informant mee te nemen. In dat geval zullen advocaten een formulier ontvangen met nadere instructies.
3.22.
De rechtbank staat toe dat de advocaten maximaal 20 minuten per partij (eisers gezamenlijk aan de ene kant en de Staat aan de andere kant) het woord voeren aan de hand van spreekaantekeningen. Een advocaat kan uiterlijk vier weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling een gemotiveerd schriftelijk verzoek bij het regiebureau indienen indien extra spreektijd noodzakelijk wordt geacht.
3.23.
Een uitstelverzoek wegens verhindering, overmacht, klemmende reden of lopende onderhandelingen over een schikking moet schriftelijk worden gedaan aan het regiebureau, en wel bij voorkeur per B-formulier (conform artikel 1.11 van het Landelijk procesreglement), met gelijktijdige kopie aan de advocaat van de wederpartij. In het verzoek dienen te worden vermeld: de naam van de behandelend rechters, de datum en het tijdstip van de zitting, alsmede de verhinderdata voor de eerstkomende drie maanden na de zittingsdatum.
De rechtbank zal elk verzoek tot uitstel afwijzen dat niet binnen twee weken na een ambtshalve dagbepaling van de zitting is ontvangen (conform artikel 7.3 van het Landelijk procesreglement) of dat is ontvangen na een dagbepaling in overleg met partijen, tenzij sprake is van klemmende redenen of overmacht (conform artikel 7.5 van het Landelijk procesreglement).
Conclusie
3.24.
De rechtbank zal CLW ontvankelijk verklaren in haar vordering en een datum voor een mondelinge behandeling vaststellen zoals hierna in de beslissing is vermeld.
3.25.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden, ook waar het de ontvankelijkheid van de individuele mede-eisers betreft. In de verdere (inhoudelijke) behandeling zal aan de orde kunnen komen of, en in hoeverre (enkele van de) mede-eisers op dit moment een concreet individueel belang hebben bij de ingestelde vorderingen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beslist dat CLW en haar vorderingen de toets aan artikel 1018c lid 5 Rv doorstaan;
4.2.
wijst CLW aan als exclusieve belangenbehartiger;
4.3.
draagt CLW op van dit vonnis aantekening te maken in het centraal register voor collectieve vorderingen;
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 juli 2022voor uitlaten door partijen over hetgeen in rov. 3.11, 3.12, 3.14 en 3.15 is vermeld,
4.5.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op
maandag 10 oktober 2022 te 09:30 uurin het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag , ten overstaan van de behandelend rechters mrs. M.J. van Cleef-Metsaars, J. Brandt en A.M. Boogers,
4.6.
bepaalt dat ingeval sprake is van een rechtspersoon die partij vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
4.7.
wijst partijen er op, dat voor de zitting een dagdeel zal worden uitgetrokken,
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. mr. M.J. van Cleef-Metsaars, J. Brandt en mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.