ECLI:NL:RBDHA:2022:8038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2451
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op dwangsom voor het niet tijdig beslissen op het verzoek om kostenvergoeding in de bezwaarfase

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn verzoek om een kostenvergoeding in de bezwaarfase. De inspecteur had eerder de aan eiser opgelegde verzuimboete van € 68 vernietigd, maar had niet beslist op het verzoek om kostenvergoeding. Eiser stelde verweerder in gebreke en verzocht om een dwangsom, maar verweerder gaf aan dat het verzoek niet kon worden beoordeeld omdat het na de uitspraak op bezwaar was ingediend.

De rechtbank overwoog dat het geschil draait om de vraag of eiser recht heeft op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek om kostenvergoeding. Eiser stelde dat de beslissing op het verzoek om kostenvergoeding van 18 februari 2021 een afzonderlijke beslissing op bezwaar was, waarop de dwangsomregeling van toepassing zou zijn. Verweerder betwistte dit en stelde dat het verzoek om kostenvergoeding onderdeel was van het bezwaar en geen afzonderlijke aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank concludeerde dat er geen processueel belang was bij het beroep, omdat verweerder al uitspraak had gedaan op het bezwaar voordat het beroep werd ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk voor zover het was gericht tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar en ongegrond voor zover het was gericht tegen de uitspraak op bezwaar. Verweerder bood aan om het griffierecht aan eiser te vergoeden, wat de rechtbank steunde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/2451

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: drs. B. Kortenbach),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 november 2020 de aan eiser opgelegde verzuimboete van € 68 vernietigd.
Eiser heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022.
Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen een verzuimboete behorend bij een reeds vernietigde naheffingsaanslag omzetbelasting. Daarbij heeft hij verzocht om een kostenvergoeding.
2. Bij uitspraak op bezwaar van 20 november 2020 heeft verweerder de verzuimboete vernietigd, maar hij heeft niet beslist op het verzoek om kostenvergoeding.
3. Eiser heeft verweerder op 26 november 2020 in gebreke gesteld, verzocht alsnog te beslissen over de kostenvergoeding en erop gewezen dat verweerder een dwangsom is verschuldigd als hij dat niet binnen twee weken doet.
4. Middels een aanvullende uitspraak op bezwaar van 18 februari 2021 heeft verweerder alsnog beslist op het verzoek om een kostenvergoeding, waarbij de kostenvergoeding aan eiser is toegekend.
5. Nadat eiser op 26 februari 2021 heeft verzocht om toekenning van een dwangsom, geeft verweerder bij kennisgeving van 2 maart 2021 aan dit niet te beoordelen omdat het verzoek is binnengekomen nadat al uitspraak op bezwaar was gedaan.

Geschil6. In geschil is of eiser recht heeft op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek om kostenvergoeding in de bezwaarfase.

7. Eiser verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3191) en stelt dat de beslissing op het verzoek om kostenvergoeding van 18 februari 2021 heeft te gelden als een afzonderlijke beslissing op bezwaar en dat daarop de dwangsomregeling van toepassing is. Verweerder is volgens eiser een dwangsom verschuldigd van € 1.442.
8. Verweerder stelt dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat het verzoek om een kostenvergoeding onderdeel is van het bezwaar en geen afzonderlijke aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De dwangsomregeling is daarom op het verzoek van om kostenvergoeding niet van toepassing.
Beoordeling van het geschil
Beroep niet-tijdig beslissen op bezwaar
9. Vaststaat dat verweerder voor indiening van het beroep al uitspraak op het bezwaar heeft gedaan. Dit brengt mee dat er geen processueel belang is bij het beroep wegens het niet-tijdig beslissen op bezwaar. Het beroep dient dan ook in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beroep uitspraak op bezwaar
10. Het beroep wordt op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede geacht te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank merkt daarover op dat, alhoewel de uitspraak op bezwaar van 18 februari 2021 over de kostenvergoeding appellabel is, dat niet wil zeggen dat het een volledig op zichzelf staand besluit is. De uitspraak op bezwaar van 18 februari 2021 maakt (een appellabel) onderdeel uit van de al gedane uitspraak op bezwaar van 20 november 2020.
11. Verweerder heeft eerst op 20 november 2020 uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij opmerking verdient dat dit besluit eveneens appellabel is. De noodzaak om verweerder in gebreke te stellen en gebruik te maken van de dwangsomregeling om een besluit bij verweerder uit te lokken, is hiermee komen te vervallen. Eiser had immers tegen de uitspraak op bezwaar van 20 november 2020 beroep kunnen instellen vanwege het uitblijven van een (deel)beslissing op zijn verzoek om kostenvergoeding. Een beslissing over de kostenvergoeding had dus ook via die weg kunnen worden afgedwongen. Er is in deze situatie geen reden om te oordelen dat er een afzonderlijk recht op een dwangsom bestaat.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Vanwege de gang van zaken in deze procedure heeft verweerder aangeboden om het griffierecht aan eiser te vergoeden. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.