ECLI:NL:RBDHA:2022:8034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
21/8365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetalingsverplichting na ontslag op eigen verzoek en matigingsgronden in ambtenarenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2022, in de zaak tussen eiseres en de minister van Defensie, wordt het beroep van eiseres beoordeeld naar aanleiding van een terugbetalingsverplichting van €10.543,64 die haar is opgelegd na haar ontslag op eigen verzoek. Eiseres, die per 9 september 2019 bij de landmacht was aangesteld, verzocht op 10 februari 2021 om ontslag. Bij haar ontslag werd haar een terugbetalingsverplichting opgelegd voor de kosten van de initiële opleiding. Eiseres was van mening dat het terug te betalen bedrag te hoog was en verwees naar de aanwijzing 02/2017 van de Marine, waarin matigingsgronden zijn opgenomen die volgens haar niet op haar situatie zijn toegepast, wat zou leiden tot willekeur.

De rechtbank heeft op 29 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van de minister van Defensie aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid tot het terug te vorderen bedrag heeft kunnen komen, waarbij hij een evenwichtige verdeling van de risico's tussen werknemer en werkgever in acht heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat de minister rekening heeft gehouden met het beperkte inkomen van eiseres en dat de militaire inkomsten niet zijn meegerekend bij het vaststellen van het terug te vorderen bedrag.

De rechtbank concludeert dat de aanwijzing 02/2017 specifiek gericht is op de marine en dat het niet willekeurig is dat deze niet is toegepast op de situatie van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de minister ook de persoonlijke omstandigheden van eiseres in zijn beoordeling heeft betrokken, maar dat deze niet leiden tot een verdere matiging van het terug te vorderen bedrag. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de terugbetalingsverplichting van €10.543,64 gehandhaafd blijft en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8365

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. de Haas),
en

de minister van Defensie (verweerder)

(gemachtigde: mr. L.A. Visser).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres naar aanleiding van het besluit van 11 mei 2021, aangepast bij besluit van 31 mei 2021, waarbij eiseres een terugbetalingsverplichting is opgelegd van €10.543,64.
Met het bestreden besluit van 22 november 2021 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de terugbetalingsverplichting gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres was per 9 september 2019 aangesteld bij het beroepspersoneel van de landmacht. Op 10 februari 2021 is aan eiseres op eigen verzoek ontslag verleend. Daarbij is vermeld dat haar een terugbetalingsverplichting opgelegd wordt. De hoogte van het terug te betalen bedrag werd zichtbaar in de loonstrook van mei 2021. Bij besluit van 31 mei 2021 is het bedrag nogmaals aan eiseres medegedeeld.
Wat heeft verweerder besloten?
2 Verweerder heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om aan eiseres een terugbetalingsverplichting op te leggen voor het volgen van de initiële opleiding. Er is in eiseres geïnvesteerd en deze investering heeft zich nog niet terugbetaald. In het kader van een evenwichtige verdeling van de risico’s is besloten de militaire inkomsten die eiseres heeft genoten niet ook nog van eiseres terug te vorderen. Een verdergaande matiging op grond van de motieven zoals die genoemd worden in de aanwijzing 02/2017 van de Marine is volgens verweerder in het geval van eiseres niet nodig.
Wat vinden partijen in beroep?
3 Eiseres is van mening dat het terug te betalen bedrag te hoog is en verwijst daarvoor naar de aanwijzing 02/2017 van de Marine. Daarin zijn meerdere matigingsgronden te vinden die bij eiseres niet toegepast worden omdat zij bij de landmacht werkte. Daarmee is sprake van willekeur. Volgens eiseres dient het bedrag met 75% gematigd te worden.
4 Verweerder handhaaft in het verweerschrift en ter zitting zijn eerder ingenomen standpunt.
Wat zijn de regels?
5 De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6.1
Bij het vaststellen van het bedrag dat terugbetaald moet worden heeft verweerder een discretionaire bevoegdheid. Dat maakt dat de rechtbank terughoudend toetst of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het terug te vorderen bedrag heeft kunnen komen. Verweerder heeft bij zijn afweging voorop gesteld dat hij tot een evenwichtige verdeling van de risico’s tussen werknemer en werkgever dient te komen. Bij het maken van deze verdeling heeft verweerder verschillende aspecten betrokken. Zo heeft verweerder in het voordeel van eiseres mee laten wegen dat eiseres een beperkt inkomen heeft. Dat is de reden dat verweerder de militaire inkomsten van €9.694,91 niet bij het terug te vorderen bedrag meegerekend heeft.
6.3
De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat de aanwijzing 02/2017 toegespitst is op de omstandigheden bij de marine. De rechtbank ziet daarom niet in waarom het willekeur oplevert dat verweerder de aanwijzing niet gebruikt heeft bij de berekening van het terug te vorderen bedrag van eiseres. Het staat eiseres vrij om de matigingsgronden die in die aanwijzing gebruikt worden aan te voeren. Verweerder heeft deze gronden ook betrokken bij zijn beoordeling in het bestreden besluit met een aanvullende motivering in het verweerschrift.
6.4
Verweerder heeft bij de vaststelling van het bedrag mogen betrekken dat eiseres ontslag genomen heeft vanwege een persoonlijke voorkeur, omdat zij er achter kwam dat de werkzaamheden niet bij haar pasten. Dat is niet hetzelfde als de matigingsgrond uit de aanwijzing dat sprake is van tegenvallende werkomstandigheden. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat deze matigingsgrond uit de aanwijzing ziet op de krappe omstandigheden aan boord van een schip. Ook als verweerder uit gaat van de gestelde goede inzet en motivatie van eiseres, heeft verweerder bij zijn beoordeling mogen betrekken dat die alleen nog maar tijdens een opleiding zijn getoond en niet in de daadwerkelijk uit te oefenen functie. Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat de persoonlijke omstandigheden die eiseres geschetst heeft niet leiden tot verdergaande matiging. Het is de eigen keuze van eiseres geweest om ontslag te vragen. Dat eiseres weer is gestart met een opleiding en een inkomen van ongeveer €1100 per maand heeft is onvoldoende bijzonder om een verdere matiging toe te kennen.
6.5
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd laten weten dat een afbetalingsregeling met een klein bedrag per maand tot de mogelijkheden behoort. Hoewel eiseres al gebruik maakt van een afbetalingsregeling zou het bedrag waarmee zij afbetaalt nog kunnen worden verlaagd gelet op haar geringe inkomen.

Conclusie en gevolgen

7 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder een bedrag van €10.543,64 van eiseres heeft kunnen terugvorderen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.