ECLI:NL:RBDHA:2022:8021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
09-347313-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bezit van XTC en vuurwapens met toepassing van volwassenenstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 29 december 2021 in ’s-Gravenhage werd aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid XTC-pillen en drie vuurwapens, waaronder omgebouwde pistolen. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], was ten tijde van de feiten net 18 jaar oud. De rechtbank heeft geoordeeld dat het jeugdstrafrecht niet van toepassing is, gezien de houding van de verdachte en de ernst van de feiten. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging pleitte voor toepassing van het jeugdstrafrecht, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet gemotiveerd was voor hulpverlening en dat zijn gedrag een risico voor de samenleving vormde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 213 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en oplegging van bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de justitiële documentatie en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De beslissing is genomen in het kader van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet, waarbij de rechtbank de verdachte schuldig heeft bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-347313-21
Datum uitspraak: 30 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] , [postcode] te ’s-Gravenhage,
nu preventief verblijvende in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de zitting van
16 juni 2022.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. R.A.R. Hoekman te Den Haag. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er van beschuldigd dat:
1
hij op of omstreeks 29 december 2021 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 315 XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA, MDMA of MDEA, zijnde MDA, MDMA of MDEA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 29 december 2021 te ’s-Gravenhage een of meerdere wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een omgebouwd alarmpistool van het merk BBM, model 315 auto 6.35 mm en/of
- omgebouwd gaspistool van het merk Walther, type Umarex Sportwaffen 9 mm en/of
- een gaspistool van het merk Weirauch, model HW94 9mm zijnde (telkens) een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;

3.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geëist dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.

4.Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 en 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

5.Waardering van het bewijs

Het onder 1 en 3 tenlastegelegde kan zonder nadere motivering bewezen worden verklaard. De verdachte heeft de feiten bekend en ter zitting is door de verdediging geen vrijspraak bepleit. In bijlage I heeft de rechtbank een opsomming van de bewijsmiddelen opgenomen.

6.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen en op grond van de conclusies hierboven, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaard wordt dat:
1
hij op 29 december 2021 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 315 XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij op 29 december 2021 te ’s-Gravenhage wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een omgebouwd alarmpistool van het merk BBM, model 315 auto 6.35 mm en
- omgebouwd gaspistool van het merk Walther, type Umarex Sportwaffen 9 mm en
- een gaspistool van het merk Weirauch, model HW94 9mm
zijnde telkens een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

7.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

8.De straf

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat geen toepassing wordt gegeven aan het jeugdstrafrecht en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden die door Reclassering Nederland zijn geadviseerd, te weten een meldplicht, ambulante begeleiding, het hebben van een zinvolle dagbesteding en een locatieverbod voor het adres van de vader van verdachte. De officier van justitie heeft verder geëist dat de verdachte daarnaast ook dient mee te werken aan controles op alcohol en drugs door middel van urinecontroles om toe te kunnen zien op zijn middelengebruik.
Tot slot heeft de officier van justitie geëist dat deze bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Met het bezit van een grote hoeveelheid harddrugs in combinatie met het voorhanden hebben van schietklare wapens is voldaan aan de voorwaarde van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten pas net 18 jaar oud. Door deskundigen is in rapportages geadviseerd tot toepassing van het volwassenstrafrecht, maar de verdachte was gedurende het opstellen van deze rapporten wegens omstandigheden niet gemotiveerd. De verdachte heeft spijt van deze houding en is nu gemotiveerd om mee te werken. Voorts blijkt uit de rapportages dat verdachte juist gedrag vertoont dat kenmerkend is voor jeugdigen.
De verdediging heeft bepleit te volstaan met het opleggen van een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, en met de door Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden en daarbij de aanvulling zoals is voorgesteld door de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feitenDe verdachte heeft drie vuurwapens voorhanden gehad. Twee van deze vuurwapens waren omgebouwd en één daarvan was doorgeladen. Het voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen is verboden, omdat dit een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt. Het is de rechtbank bekend dat steeds meer jongeren wapens bij zich dragen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en zelf wapens meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. Het voorhanden hebben van een wapen vergroot het risico op daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk, en dit leidt tot steeds meer geweldsincidenten met vaak een zeer ernstige afloop. Dit geldt zelfs nog meer daar waar het gaat om vuurwapens. Ook de verdachte heeft verklaard de vuurwapens te hebben ter verdediging. De rechtbank acht dit zeer ongewenst en kwalijk en gevaarlijk of zeer risicovol.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een grote hoeveelheid XTC pillen, bestemd om deze te verkopen. Hiermee heeft de verdachte gehandeld in strijd met de Opiumwet. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en de samenleving, temeer omdat dit vaak gepaard gaat met en leidt tot vele andere vormen van criminaliteit.
Strafblad
Uit het strafblad van 22 maart 2022 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten en adviezen die zijn opgemaakt over de verdachte, waaronder het rapport door GZ-psycholoog [naam] van
25 maart 2022 en het advies van Reclassering Nederland van 9 juni 2022.
In de Pro Justitia rapportage van 25 maart 2022 is – samengevat weergegeven – het volgende naar voren gebracht:
De verdachte heeft een disharmonisch opgebouwd intelligentieprofiel en er is sprake van ernstige gedragsproblemen die zijn ontstaan voor zijn vijftiende jaar. Verdachte heeft problemen om zichzelf te beheersen. Hij reageert vaak impulsief en reactief vanuit de wens om zijn eigen wensen zo snel mogelijk in te willigen. Bij tegenspraak en/of frustratie is er risico op verbaal en fysiek agressief gedrag. Achteraf voelt hij geen schuld of schaamte waardoor de lijdensdruk gering is en er geen bereidheid is tot verandering. Het gedragspatroon van verdachte wordt geclassificeerd als een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Vanuit gedragsdeskundig oogpunt worden risico’s voornamelijk verwacht wanneer verdachte wordt begrensd in zijn zelfbepalende en/of antisociale gedrag. Hoewel hij verstandelijk goed weet wat wel en niet mag, past hij dat zonder controle of zwaarwegende consequenties niet toe. De ouders hebben al enige jaren geen invloed op zijn gedrag waardoor er voor hem een negatief leereffect is ontstaan dat hem gesterkt heeft in zijn zelfbepalende gedrag. De kans op recidive van de ten laste gelegde feiten kan onderzoeker niet beoordelen nu hij weigerde hierover te praten. Volgens het klinisch oordeel van onderzoeker zijn er onvoldoende indicaties om het jeugdstrafrecht toe te passen. Contra indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht vormen de geringe mate waarin hij empathie laat meewegen in zijn beslissingen, zijn calculerende proceshouding en het idealiseren van gedragscodes die behoren bij een delinquente levensstijl. Zijn loyaliteit aan eventuele mededaders is groot. Betrokkene verwoordt daarbij naar de reclassering en naar onderzoeker geen enkele pedagogische bemoeienis te accepteren en geen belang te hebben om zijn gedrag te veranderen. Geadviseerd wordt om de verdachte bij bewezenverklaring van het tenlastegelegde een detentie op te leggen. Tevens is een agressieregulatie training een kans om zijn verstoorde kerncognities te beïnvloeden waardoor hij minder reactief leert reageren. Aansluitend aan de geadviseerde detentie wordt een reclasseringstoezicht wenselijk geacht waarin hij begeleiding krijgt bij het vinden van een woonplek en werk.
In het advies van Reclassering Nederland van 9 juni 2022 is – samengevat weergegeven – het volgende naar voren gebracht:
De reclassering heeft diverse interventies gericht op recidive vermindering ingezet voor de verdachte. Al deze interventies zijn niet van de grond gekomen door zijn zelfbepalende houding. Ondanks dat de reclassering, samen met de gedragswetenschapper van de JJI, de gedragswetenschapper van de KVJJ en zijn moeder meermaals motiverende gesprekstechnieken hebben ingezet, blijft verdachte ambivalent in zijn uitspraken over het aanvaarden van hulpverlening. In de Pro Justitia rapportage van 25 maart 2022 wordt dit gedrag onderstreept en is een antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. De reclassering heeft het onderwerp huisvesting niet kunnen realiseren omdat verdachte niet gemotiveerd is voor een kamertraining of beschermde woonvorm en zegt hier zijn eigen plan in te trekken. In praktijk zal het erop neer komen dat betrokkene bij zijn moeder gaat verblijven. Wegens door de moeder uitgesproken zorgen zal de reclassering zich richten op de ondersteuning en begeleiding van het herstellen van de familieband. Verdachte betreft een 18-jarige jongeman, die niet eerder is veroordeeld en derhalve wordt het belang extra onderstreept tot het motiveren van verdachte en het aanbieden van hulp en begeleiding om recidive te verminderen in de toekomst. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Hoewel betrokkene af en toe wat kinderlijk en kwetsbaar gedrag laat zien, lijkt dit passend voor de leeftijd. Er is sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel, echter is dit geen doorslaggevende reden voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante begeleiding door Geerlings en Bernard, verplichte dagbesteding en een locatieverbod voor de woning van de vader van verdachte. Tot slot wordt geadviseerd de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Toepassing van het volwassenenstrafrecht of van het jeugdstrafrecht?
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende.
De deskundigen hebben de rechtbank in de door hen opgemaakte rapporten in overweging gegeven om bij berechting het volwassenenstrafrecht toe te passen, nu onvoldoende indicaties zijn verkregen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Pedagogische beïnvloeding biedt onvoldoende mogelijkheden om de morele keuzes van verdachte om te buigen, waardoor het toepassen van het jeugdstrafrecht geen meerwaarde heeft.
De rechtbank acht het bij haar afweging voorts van belang dat de verdachte onder andere twee omgebouwde pistolen in bezit had, waarvan één van deze pistolen ook doorgeladen was terwijl hij geen enkel inzicht heeft willen geven over de wijze waarop hij hierover de beschikking heeft gekregen. Dit getuigt van een volwassen houding.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, onvoldoende aanleiding om in de onderhavige zaak toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Ook de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan leiden niet tot een ander oordeel.
De rechtbank zal daarom niet het jeugdstrafrecht toepassen en zal de verdachte berechten volgens het volwassenenstrafrecht.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de justitiële documentatie, de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit voornoemde rapporten en hetgeen door betrokkenen ter zitting naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken.
Gezien de ernst van de feiten vindt de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats, waarvan een gedeelte voorwaardelijk zal worden opgelegd. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat de gepleegde feiten voor veel onrust in de maatschappij zorgen. Zoals reeds hiervoor is vastgesteld, brengt wapenbezit onder jongeren een sterk gevoel van onveiligheid teweeg. De verdachte heeft inmiddels lange tijd in voorarrest gezeten. De rechtbank is van oordeel dat met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest de ernst van de feiten voldoende tot uitdrukking wordt gebracht. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte opleggen. Gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder zijn jonge leeftijd, vindt de rechtbank het aangewezen dat hij voor een langere periode op verschillende gebieden wordt ondersteund en waar nodig wordt gestuurd. Daarom zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de straf bijzondere voorwaarden verbinden. Het voorwaardelijke strafdeel heeft ook als doel de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Door de officier van justitie is geëist de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te
verklaren. De rechtbank overweegt hiertoe dat bijzondere voorwaarden enkel dadelijk uitvoerbaar kunnen worden verklaard indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in de onderhavige zaak geen sprake van gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, die geen direct gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam. De rechtbank zal dan ook niet bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b en 14c, 57 van het Wetboek van Strafrecht, en
26 en 55 van de Wet wapens en munitie, en
2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 6 is omschreven en kwalificeert dit als
feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwetgegeven verbod;
feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf
veroordeelt de verdachte tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
213 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf wordt afgetrokken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, te weten
30 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het [adres] te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich gedurende de proeftijd laat begeleiden door Geerlings en Bernard of een soortgelijke instelling en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die begeleiding door of namens deze instelling worden gegeven, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
3. gedurende de proeftijd een door de reclassering goedgekeurde dagbesteding zal hebben;
4. zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen een straal van 250 meter van de woning van zijn vader aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
5. gedurende de proeftijd zal meewerken aan urineonderzoek ter controle van zijn middelengebruik, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
6. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
7. medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. van Zeijst - Repelaer van Driel, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter,
en mr. D.M. Rupert, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Leurs, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 30 juni 2022.
Bijlage I
Opgave van bewijsmiddelen
Feit 1
1. de verklaring van de verdachte op de zitting van 16 juni 2022;
2. het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 januari 2022, nr. [PV-nummer]
[PV-nummer] (ongenummerd).
Feit 3
1. de verklaring van de verdachte op de zitting van 16 juni 2022;
2. het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 december 2021, nr. [PV-nummer] (p. 89-91, met bijlagen p. 92-96);
3. het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 december 2021, nr. [PV-nummer] (p. 97-99, met bijlage p. 100-102);
4. het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 december 2021, nr. [PV-nummer] (p. 103-105, met bijlage p. 106-107).
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.