In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een handhavingsverzoek van eiser, die eigenaar was van een camping in België. Eiser had in 2015 een inzageverzoek ingediend bij het Regionaal Informatie- en expertisecentrum (RIEC) en in 2018 een handhavingsverzoek bij de Autoriteit Persoonsgegevens. De Autoriteit heeft in 2019 op het handhavingsverzoek beslist, maar eiser was van mening dat de Autoriteit het verzoek te beperkt had opgevat. Eiser stelde dat het verzoek niet alleen betrekking had op het inzageverzoek, maar ook op structurele overtredingen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) door het RIEC.
De rechtbank heeft in de zitting van 20 januari 2022 het onderzoek geschorst naar aanleiding van een wrakingsverzoek van eiser, dat door de wrakingskamer werd afgewezen. Het onderzoek werd voortgezet op 27 juni 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij op 28 april 2020 een nieuw handhavingsverzoek had ingediend, waarop de Autoriteit had beslist. Eiser had geen bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 22 juli 2021, waardoor dat besluit in rechte vaststond.
De rechtbank concludeert dat eiser geen actueel en reëel belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij al had gekregen wat hij met zijn beroep wilde bereiken. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 augustus 2022.