ECLI:NL:RBDHA:2022:8001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake handhavingsverzoek AVG door de Autoriteit Persoonsgegevens

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een handhavingsverzoek van eiser, die eigenaar was van een camping in België. Eiser had in 2015 een inzageverzoek ingediend bij het Regionaal Informatie- en expertisecentrum (RIEC) en in 2018 een handhavingsverzoek bij de Autoriteit Persoonsgegevens. De Autoriteit heeft in 2019 op het handhavingsverzoek beslist, maar eiser was van mening dat de Autoriteit het verzoek te beperkt had opgevat. Eiser stelde dat het verzoek niet alleen betrekking had op het inzageverzoek, maar ook op structurele overtredingen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) door het RIEC.

De rechtbank heeft in de zitting van 20 januari 2022 het onderzoek geschorst naar aanleiding van een wrakingsverzoek van eiser, dat door de wrakingskamer werd afgewezen. Het onderzoek werd voortgezet op 27 juni 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij op 28 april 2020 een nieuw handhavingsverzoek had ingediend, waarop de Autoriteit had beslist. Eiser had geen bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 22 juli 2021, waardoor dat besluit in rechte vaststond.

De rechtbank concludeert dat eiser geen actueel en reëel belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij al had gekregen wat hij met zijn beroep wilde bereiken. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2394

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (België), eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Pols),
en

de Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigden: mr. E. Nijhof en mr. T.G.H. Spruyt).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Regionaal Informatie- en expertisecentrum (RIEC) Zeeland West-Brabant, het college van burgemeester en wethouders van Zundert en de Politie, (gemachtigden: mr. B.J.P.G. Roozendaal en mr. S.M. Schipper).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op een handhavingsverzoek van eiser.
Bij besluit van 7 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2022.
Eiser werd vertegenwoordigd door [A] . Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Namens derde-partijen waren [B] en [C] (RIEC), [D] (college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert), [E] (Politie) en gemachtigde mr. S.M. Schipper aanwezig.
Naar aanleiding van het door eiser ter zitting ingediende verzoek tot wraking heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. De wrakingskamer van de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 27 juni 2022.
Eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Namens derde-partijen waren [E] (Politie) en gemachtigde mr. S.M. Schipper aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser was eigenaar van de camping [campingnaam] . Het RIEC heeft onderzoek gedaan naar deze camping. Eiser heeft in 2015 bij het RIEC een inzageverzoek op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens ingediend. In 2018 heeft eiser een handhavingsverzoek ingediend bij verweerder. Die heeft het verzoek beperkt tot de afhandeling van het inzageverzoek door het RIEC en daarop beslist.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser vindt dat verweerder het handhavingsverzoek te beperkt heeft opgevat. Uit de formulering van het verzoek blijkt dat het niet was beperkt tot de afhandeling van het inzageverzoek, maar ook zag op de structurele en geïnstitutionaliseerde overtredingen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) door het RIEC. Eiser stelt dat het bestreden besluit vernietigd moet worden en dat verweerder een nieuw besluit moet nemen waarin alsnog besloten wordt tot een onderzoek naar de naleving van de AVG door het RIEC dan wel gemotiveerd wordt onderbouwd waarom dit onderdeel van het verzoek geen aanleiding geeft voor nader onderzoek.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of eiser nog procesbelang heeft bij een uitspraak in deze procedure. Eiser heeft op 28 april 2020 namelijk een nieuw handhavingsverzoek ingediend waarop door verweerder is beslist.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] is de bestuursrechter alleen gehouden een beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan te behandelen als de indiener van het beroep een actueel en reëel belang heeft. Dat wil zeggen dat het resultaat dat die indiener met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Als dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet gehouden uitspraak te doen uitsluitend vanwege het principiële karakter ervan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft ingediend tegen hetgeen verweerder over het inzageverzoek heeft beslist. Hij heeft alleen gronden ingediend over de reikwijdte van het handhavingsverzoek. Hij wil met zijn beroep bereiken dat verweerder alsnog een oordeel geeft over de wijze waarop door het RIEC in het algemeen wordt omgegaan met de naleving van de AVG. In het handhavingsverzoek van 28 april 2020 heeft eiser verzocht om handhaving ten aanzien van de structurele en geïnstitutionaliseerde overtredingen van de AVG door het RIEC. Dit verzoek heeft verweerder op 22 juli 2021 afgewezen. Hierbij is verweerder ingegaan op alle punten die eiser in zijn beroep ook naar voren heeft gebracht. Eiser heeft geen bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 22 juli 2021 en dat besluit staat dus in rechte vast. Eiser heeft met dat besluit al gekregen wat hij met zijn beroep wil bereiken. Eiser heeft daarom geen actueel en reëel belang meer bij de beoordeling van zijn beroep.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzitter, mr. M.M. Meijers en mr. F. Arichi, leden, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:186.