ECLI:NL:RBDHA:2022:7970

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.11321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag afgewezen wegens gebrek aan geloofwaardigheid van documenten en verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser die zijn aanvraag had ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een eerdere tussenuitspraak waarin werd vastgesteld dat er een zorgvuldigheidsgebrek was in het bestreden besluit van de staatssecretaris. De eiser had zijn asielaanvraag ingediend op basis van bedreigingen door de Aiye-bende en had verschillende documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn verhaal, waaronder politierapporten en een overlijdensakte van zijn neef.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte de originele politierapporten niet op echtheid had onderzocht, wat leidde tot een zorgvuldigheidsgebrek. Na de tussenuitspraak heeft de staatssecretaris de documenten alsnog laten onderzoeken door Bureau Documenten. De rechtbank concludeerde echter dat de politierapporten mogelijk niet echt waren en dat de overlijdensakte, hoewel echt, niet voldoende bewijs bood voor de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de eiser over de gebeurtenissen niet consistent waren en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De eiser kreeg een vergoeding voor de proceskosten, die door de staatssecretaris moest worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11321

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht vooraf, niet verschenen. Na afloop van de zitting is het onderzoek gesloten.
Bij tussenuitspraak van 21 december 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, het door de rechtbank geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft op de tussenuitspraak gereageerd en daarbij een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten overgelegd.
Eiser heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en op 7 juni 2022 het onderzoek ter zitting gesloten.
Op 19 juli 2022 is de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder ten onrechte de door eiser overgelegde originele politierapporten en de originele overlijdensakte van zijn neef niet op echtheid heeft onderzocht. Het bestreden besluit lijdt daarom aan een zorgvuldigheidsgebrek. Verweerder heeft deze documenten alsnog door Bureau Documenten laten onderzoeken. In de verklaring van onderzoek van 25 november 2021 concludeert Bureau Documenten dat de twee politierapporten mogelijk niet echt zijn omdat de verschijningsvorm afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat deze documenten niet kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser. De overlijdensakte is door Bureau Documenten met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt bevonden, maar verweerder stelt dat daaruit niet blijkt dat de neef van eiser door geweld (van de [Naam 2]-bende) om het leven is gekomen, zodat ook dit document niet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas kan bijdragen.
3. Eiser heeft zich in zijn reactie op het standpunt gesteld dat, zo begrijpt de rechtbank, op basis van het documentenonderzoek niet vaststaat dat de politierapporten niet echt zijn. Dit onderzoek doet daarom geen afbreuk aan het asielrelaas van eiser. Omdat de overlijdensakte van de neef en het krantenartikel over het ongeluk wel echt zijn bevonden en de mogelijkheid bestaat dat de politierapporten echt zijn, moet aan eiser het voordeel van de twijfel worden gegund. [2] Eiser meent dan ook dat verweerder ten onrechte het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig heeft gevonden.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder de in de tussenuitspraak genoemde documenten alsnog door Bureau Documenten heeft laten onderzoeken. Verweerder heeft aldus gebruik gemaakt van de aan hem geboden mogelijkheid om het geconstateerde gebrek te herstellen. Partijen verschillen van mening over de consequenties die daaraan moeten worden verbonden. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De door eiser overgelegde documenten
5. Het standpunt van eiser komt er in wezen op dat neer dat nu Bureau Documenten de politierapporten niet als vals heeft aangemerkt, van de echtheid van die documenten moet worden uitgegaan. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Volgens de verklaring van onderzoek zijn de politierapporten mogelijk niet echt omdat de verschijningsvorm afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Eiser heeft deze conclusie niet bestreden. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat, zoals in de tussenuitspraak al is overwogen, de inhoud van de rapporten vragen oproept. Allereerst heeft verweerder er terecht op gewezen dat het politierapport van 6 april 2021 niet overeenkomt met de verklaringen van eiser. Zo blijkt uit dit rapport niet, zoals eiser heeft verklaard, dat vrienden van de overleden bendeleider naar het politiebureau zijn gekomen en dat eiser door hen is bedreigd. Ook het politierapport van 5 mei 2021 over de inval in eisers woning wijkt af van wat eiser daarover heeft verklaard. Zo volgt uit dat rapport dat de inval om 00:10 uur plaatsvond terwijl eiser in zijn verklaringen als tijdstip 23:00 uur heeft genoemd. In het rapport staat ook dat de neef van eiser is vermoord toen hij lag te slapen, terwijl eiser heeft verklaard dat zijn neef op het moment van de inval wakker was. [3] Eiser heeft voor deze verschillen geen verklaring gegeven. Verder heeft verweerder het niet ten onrechte opmerkelijk gevonden dat de politierapporten gedagtekend zijn op respectievelijk 6 april 2021 en 5 mei 2021, terwijl deze betrekking hebben op gebeurtenissen in 2015. Ook valt op dat op beide rapporten een postbusadres in Ter Apel staat vermeld en dat er ten aanzien van beide rapporten significante verschillen zitten tussen het exemplaar dat in kopie bij aanvullende zienswijze is overgelegd en het origineel dat in beroep is overgelegd. Eisers uitleg dat daar mogelijk een administratieve reden aan ten grondslag ligt, is niet onderbouwd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de politierapporten niet kunnen bijdrage aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
6. De overlijdensakte die eiser heeft overgelegd is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt bevonden. De bewijswaarde van dit document is op zichzelf echter beperkt omdat de doodsoorzaak van eisers neef daarin niet is vermeld. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte overwogen dat eiser met het overleggen van de originele overlijdensakte van zijn neef niet aannemelijk heeft gemaakt dat de neef als gevolg van de inval door de bende is overleden.
7. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser ook met het overgelegde krantenartikel zijn asielrelaas niet heeft onderbouwd. Verweerder heeft daarbij kunnen opmerken dat eiser slechts een kopie van het artikel heeft overgelegd. Ook heeft verweerder bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat het artikel dateert van 11 mei 2018 terwijl het ongeluk al op 5 oktober 2015 zou hebben plaatsgevonden en eiser geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat de Nigeriaanse krant pas ruim twee jaar na het gestelde ongeluk daar een artikel aan heeft gewijd.
Conclusies voor de geloofwaardigheidsbeoordeling
8. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat een onderzoek naar de politierapporten en de overlijdensakte door Bureau Documenten niet achterwege mocht blijven omdat op voorhand niet kon worden uitgesloten dat de documenten volgens een zekere waarschijnlijkheidsgraad echt zouden zijn. Een dergelijke conclusie zou mogelijk een ander licht werpen op het asielrelaas van eiser. In dat geval zou verweerder niet zonder nadere motivering aan zijn geloofwaardigheidsbeoordeling vast kunnen blijven houden. Uit wat hiervoor is overwogen volgt echter dat de door eiser overgelegde documenten het asielrelaas van eiser niet onderbouwen.
9. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over de problemen naar aanleiding van het auto-ongeluk niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiser tegengeworpen dat hij weinig kan vertellen over de [Naam 2] en dat zijn stelling dat de leden van deze bende achter de moord op zijn neef zitten en het op eiser gemunt hebben, gebaseerd is op vermoedens. Eiser heeft dat niet, althans onvoldoende bestreden. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij de dreigbrief die volgens zijn verklaring in zijn woning is achtergelaten, niet heeft overgelegd. Dat eiser die brief zelf nooit heeft gezien maar slechts van een buurtbewoner heeft vernomen dat deze bestaat, heeft verweerder niet ten onrechte niet gevolgd, nu in de door eiser overgelegde politieverklaring van 5 mei 2021 staat dat de daders een brief in zijn woning hebben achtergelaten. Eiser heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat hij het politierapport wel maar de brief zelf niet in bezit heeft kunnen krijgen. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat aan eiser het voordeel van de twijfel moet worden gegund.
Slotsom
10. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
11. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het onderzoek naar de documenten dit gebrek heeft hersteld. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert tweeënhalf punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, steeds met een waarde per punt van € 759 bij een wegingsfactor van 1). Toegekend wordt daarom € 1.897,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 31, zesde lid, van de Vw.
3.Rapport nader gehoor, p. 7 en p. 12.